Ruim voldoende

Het was in juni in mijn laatste jaar op de Hogeschool. Ik begeleidde studenten bij hun afstudeeropdracht. Met elk van de studenten voerde ik een eindgesprek aan de hand van hun werkstuk. Mirna was me in de les nooit echt opgevallen, een van de meisjes die nooit een vraag stelden, die altijd hun werk op tijd inleverden waar niets op viel aan te merken. Mirna kreeg van mij voor haar eindwerkstuk een zeven. Ruim voldoende. 

Ik had die maand vierentwintig werkstukken nagekeken en cijfers gegeven tussen de vier en de negen. Vijf studenten hadden nog geen voldoende, zij moesten herkansen. Maar Mirna was klaar en kon nu haar diploma in ontvangst nemen. 

Toen ik haar vertelde dat ze een zeven had, liet ze blijken dat ze daar niet blij mee was, ze had meer verwacht. Maar ik zei haar dat het cijfer wat mij betreft vaststond en dat ik daarover niet ging onderhandelen. 


Mirna legde het voor aan de afdelingscoördinator mevrouw Blom, een strenge dame met een knotje. Ik had veel met haar te maken gehad tijdens de reorganisatie en kon het niet altijd goed met haar vinden, ik vond haar nogal rechtlijnig.

Ze belde me aan het eind van de middag, kon ik haar een verantwoording sturen, hoe was ik tot de beoordeling met een zeven gekomen?

Het werd een lange e-mail. Mirna had het model voor het eindwerkstuk dat in de syllabus stond braaf gevolgd en alle stappen keurig afgewerkt. Haar methodologische onderbouwing was bijna letterlijk overgenomen uit het artikel dat we daartoe in de les hadden behandeld, hier en daar wat aangepast aan haar vraagstelling. Ze had als onderbouwende literatuur een boek gekozen dat we tijdens de colleges hadden behandeld, ze noemde nog een ander artikel maar dat paste eigenlijk helemaal niet bij haar onderwerp en ze gebruikte het dan ook niet in haar verantwoording. 

Ik miste een eigen inbreng, een eigen kijk op het onderwerp, een nieuwe inkleuring een verbinding met onderwerpen die we ook in de colleges hadden behandeld, zaken die andere studenten die een hoger cijfer hadden gekregen juist wel hadden ingebracht. 

Mevrouw Blom vroeg het werkstuk op, zij zou er zelf ook nog eens naar kijken.

De week erna werd ik uitgenodigd voor een gesprek op de kamer van de coördinator, Mirna zou er ook bij zijn en zij had haar vader meegenomen. Dat laatste vond ik vervelend, wij geven les aan volwassen studenten, hun ouders worden alleen betrokken bij zeer ernstige zaken. Maar mevrouw Blom zei bij het begin van het gesprek meteen dat de vader erbij zat als toehoorder niet als deelnemer aan het gesprek. 

Het voelde als een ongemakkelijke situatie, ik moest me verdedigen voor iets waarvan ik meende juist gehandeld te hebben. Ik maakt zo kort als ik kon duidelijk hoe ik tot mijn beoordeling was gekomen zoals ik dat ook had verwoord in mijn schriftelijke verantwoording. 

Toen mevrouw Blom het woord nam, zei ze tot mijn opluchting dat ze het helemaal met mij eens was. Het leek haar een faire beoordeling, een zeven was een mooi cijfer voor dit eindwerkstuk. Zelf zou ze misschien wel lager zijn uitgekomen, zei ze nog. 

Mirna zweeg, maar haar vader kon zich niet meer inhouden en protesteerde. Zijn dochter had toch hard gewerkt, en zo verklaarde hij op luide toon, er stond geen enkele spelfout in, hij had het zelf nagekeken.

Gelukkig bleef het eindoordeel staan. Mirna slaagde met een zeven voor haar eindeopdracht. 

Geplaatst in Feiten en meningen | Een reactie plaatsen

Mijn tante To

Meer over tante To

Ik zat die ochtend met mijn nichtje Ilse in de voorkamer aan tafel. We waren iets aan het knutselen met schaar en lijmkwast, veel verfkwasten ook. Een achtergrond voor een toneelstukje moest het worden, donkere dennenbossen, op de achtergrond een huisje met een lichtje. Het zou erg mooi worden. Tante To vond het heerlijk als we zo bezig waren. Dat het kleed onder de tafel bezaaid raakte met papiersnippers gaf niets, ‘dat ruimen we vanmiddag wel weer op’.
De bel ging. Een buurvrouw was haar sleutel vergeten en kon haar huis niet meer in. Tante To en de buurvrouw, een wat oudere dame met lang grijs haar, overlegden in de gang. Wij stopten met schilderen en luisterdan gespannen toe. Hoe los je zoiets op?
Tante To en de buurvrouw liepen naar de grote slaapkamer en bekeken het kleine balkon aan de achterkant. Daarnaast was het balkon van de buurvrouw. ‘Je zou makkelijk naar jouw balkon kunnen klimmen’, zei tante To. ‘Is die deur open naar de kamer.’ Ja, de deur zat niet op slot, als ze op dat balkonnetje was zou ze zo naar binnen kunnen. Maar ja, het was wel op twee hoog, dan klim je niet zo maar van het ene balkon naar het andere …
Maar tante To deed het, zonder te aarzelen. Ze schopte haar schoenen uit, hees haar rok op en stapte over de railing van het eigen balkon, hield zich vast aan de spijlen en stond wat wankelend op de rand, schuifelde opzij en even later klom ze op het balkon van de buurvrouw. Wij stonden ademloos toe te kijken. Dat ze dat durfde! Maar de buurvrouw kon haar huis weer in.
Even later kwam tante To via de voordeur weer terug. ‘Niet aan oom Hans vertellen hoor, die vindt het vast niet verstandig. Maar je moet je buren toch helpen.’
En zo steeg tante To nog meer in mijn achting. Oom Hans kreeg pas veel later te horen waft ze had gedaan. Hij was niet eens boos, hoorde ik maar juist trots op zijn eigenzinnige vrouw. Mijn nichtje Ilse schaamde zich soms voor haar moeder die dingen deed die andere moeders nooit deden.
Zo was ze altijd aardig voor de zigeunervrouwen die verderop bij de haven in een kamp woonden. Ze kwamen regelmatig langs bij de huizen in de buurt om te vragen of er nog kleding over was. Bij de meeste flats ging dan de deur meteen weer dicht maar tante To nodigde de vrouwen naar binnen. Ze kregen thee en ze gingen weg met een oude sloop gevuld met de kleding van de meisjes die niet meer paste en ook met oude schoenen en een nooit gedragen jas van oom Hans.
De volgende dag kwam een van de vrouwen langs met zelfgebakken koekjes om haar te bedanken.

Een kerstvakantie bij oom Hans en tante To

Zomer in Arnhem-Zuid

In de lange zomervakanties was mijn pleegopvang gesloten en moest ik ondergebracht worden bij familie elders in het land. Ik was een jaar of acht toen ik opnieuw mocht logeren bij oom Hans en tante To. Ik sliep in het kleine zijkamertje dat vooral diende als opslagruimte, ik lag met mijn hoofd tussen oude rollen behang. Het was vaak mooi weer en met mijn nichtjes Tineke en Ilse maakte ik een fietstocht naar Elden, toen nog een lief klein boerendorp, nu ingekapseld door de buitenwijken van de stad. Ik mocht de fiets lenen van een buurjongen, eigenlijk net iets te hoog voor me, maar als ik een beetje scheef op het zadel zat kon ik net bij de trappers.
We moesten net buiten het dorp een scherpe bocht maken en daar gleed ik onderuit en kwam ik tot grote hilariteit van de meisjes in een sloot terecht. Er stond niet veel water in, wel veel modder, mijn schoenen, kousen en korte broek zaten onder.
Als ik thuis bij tante Bé mijn kleren vies maakte kreeg ik altijd vreselijk op mijn kop. Ik vreesde dus het ergste maar toen we boven kwamen en tante To mijn modderkleren zag begon ze hartelijk te lachen. Wat wen opluchting. Zo konden grote mensen dus ook reageren. In de badkamer – met een lavet – werd ik schoongeboend en de rest van de dag liep ik in mijn onderbroekje in huis, daar zat ik niet mee. Mijn kleren werden gewassen, de schoenen wreef ik zelf schoon met een oude doek.

Elden

Aan de rand van de nieuwe buurt was nog een groot stuk grond dat nog niet bebouwd was. In de verte zag je de stad en de Rijnbrug. Een fotograaf had daar in de openlucht een kleine studio opgezeten met een echte grote camera. Hij nodigde voorbijgangers uit om te komen poseren. Ze kregen cowboy- of indianenkleren aan en gingen zo op de foto. Op de achtergrond een doek met blokhut, wilde paarden en bergen. De fotograaf zag er zelf ook imposant uit, hij had lang haar en een flinke snor. Ik keek mijn ogen uit. Ook ik wilde wel. Ik wachtte op mijn beurt, kreeg een hoed op een geweer in mijn handen gedrukt door een assistent die ook al zo’n prachtige snor droeg. Ik moest op een formuliertje mijn adres invullen, de foto zou dan twee dagen later bezorgd worden.
Inderdaad kwamen de twee heren twee dagen later aan de deur, net na het eten, oom Hans was thuis. Die foto moest natuurlijk wel betaald worden. Een gulden vijftig maar liefst. Oom Hans wikkelde de transactie af en keek heel boos naar mij. Hij had het over ‘verantwoordelijkheid’ en ‘consequenties’, begrippen die ik nauwelijks kende, maar ik begreep dat hij boos was omdat ik zomaar een foto had laten maken. ‘Maar een leuke foto’, zei tante To tot mijn opluchting.

Arnhem-Zuid, 1952
Geplaatst in Duitsland, Feiten en meningen, jeugdherinneringen | Tags: , , , | Een reactie plaatsen

De Franse slag

Een enkele keer mocht ik logeren in Arnhem-Zuid bij oom Hans en tante To. Hans was de wat rechtlijnige broer van mijn strenge tante Bé bij wie ik na de oorlog in huis was komen wonen. Ook tante Bé kon je rechtlijnig noemen, ze was erg gesteld op reinheid en regelmaat, mijn broertje en ik werden goed verzorgd maar streng aangepakt. 
Tante To was totaal anders. Als oom Hans om  ‘s morgens om acht uur was verdwenen naar zijn werk besteedde ze een half uurtje aan het huishouden maar daarna was het tijd voor gezelligheid. Samen met mijn twee nichtjes mocht ik beginnen aan een gigantische legpuzzel, midden in de kamer. Dat kon omdat er niemand met een stofzuiger doorheen hoefde zoals thuis in Den Dolder. Tante To las de krant en vertelde ons enthousiast wat ze nu weer voor bijzonders had gelezen of ze zat een uur lang aan de telefoon te kletsen met haar zuster die in Velp woonde.  
Met zijn allen gingen we boodschappen doen bij de winkels onder de flat. Overal werd ons iets toegestopt, een plakje worst bij de slager, een koekje bij de bakker, een dadel bij de groenteboer. Tante To was makkelijk, als ik bij de kantoorboekhandel naar de kleurpotloden wilde kijken mocht dat, net zolang als ik wilde. We gingen langs bij het hertenkamp en aaiden de ezel.
Na de middagboterham haalde tante To een spel kaarten tevoorschijn en speelden we een soort kwartetten. Bij tante Bé waren geen speelkaarten, dat hoorde niet. Ik besloot dat ik er niets over zou vertellen als ik weer terug was. 
‘s Middags luisterden ik naar de radio. Er was vrolijke muziek en soms een spannend hoorspel. Ik kroop bijna in de radio. Bij tante Bé was de radio er alleen om naar het nieuws te luisteren of naar dominee Spelberg. En ik mocht hem beslist nooit zelf aan- of uitzetten.
Aan het eind van de middag moesten we met zijn allen opruimen. Als oom Hans terug was moest alles weer netjes zijn. We zongen liedjes tijdens de afwas, het liefst tweestemmig. 

Tante Bé hoorde meteen dat ik in Arnhem was geweest, ik sprak plotseling met een Gelderse zachte g, overgenomen van mijn nichtjes. Ik had het over een boks, in plaats van een broek en dekte de tafel verkeerd, de messen aan de verkeerde kant van het bord.
Foei, dat hoorde niet. Typisch weer het huishouden van tante To, die deed alles met de Franse slag.

Een kerstvakantie bij oom Hans en tante To

Maar ik leerde tijdens die bezoekjes aan Arnhem nog een andere uitdrukking: joie de vivre. Daar hadden ze in Den Dolder nog nooit van gehoord.

Geplaatst in Feiten en meningen | Een reactie plaatsen

Kerstmis in Amsterdam

Ze waren met de Flexbus uit Wenen gekomen. Daarvoor hadden ze ook al weken gereisd en veel ontberingen ondervonden. Laten we ze voor het gemak naar Jozef en Maria noemen, maar in werkelijkheid hadden ze namen die ik niet kan uitspreken. Ze hadden overal gehoord over Amsterdam, een mooie oude stad waar je alles kon krijgen wat je hartje begeerde. Waar iedereen aardig was en geen gevaar dreigde. 

Ze keken verbaasd rond toen ze met hun rugzak uit de bus kwamen. Overal fietsers waar je voor moest uitkijken. Geen torenflats maar pizzawinkels, geen brede autowegen maar smalle straten met ijzeren paaltjes die de mensen Amsterdammertjes noemden. 

Ze liepen met de massa mee naar het de Wallen waar schaars geklede dames achter de ramen stonden. Niet alleen als decoratie maar als koopwaar. Voor een paar tientjes kon je over de dames beschikken. Daar schrok Maria wel van. Waar waren ze terecht gekomen. En waar konden ze een slaapplek vinden? 

Ze vroegen het hier en daar en werden verwezen naar slonzige hotelletjes die belachelijk veel geld vroegen voor een kamertje in de kelder. Ze aarzelden en besloten verder te kijken.


Ze liepen met al die mensen mee, langs een smalle steeg van waaruit muziek klonk. Aan het einde van de steeg was een pleintje, ver achter de huizen waar het opeens opvallend rustig was. Een paar jongelui maakten muziek en zongen liedjes die niemand kende. Ze werden uitgenodigd om erbij te komen zitten, ze kregen wat te drinken en te roken, iedereen sprak Engels. Ze zongen mee zo ver als dat ging en Jozef speelde op zijn mondharmonica. 

Hij deed zijn best, hij sprak Frans en Duits en een klein beetje Engels. Hij vroeg voorzichtig of er ergens in de buurt een slaapplek was. De Amerikaan naast hem met een indrukwekkende knot op zijn hoofd wees naar een gebouwtje verderop in de steeg. ‘Youth Hostel’ zei hij. Maria keek eens goed. Een herberg? Het zag er meer uit als een loods voor oud ijzer, maar er brandde een lichtje en dus gingen ze erop af. De deur was open en ze kwamen in een soort kantoortje waar een dikke man achter een balie zat te dommelen. ‘Kunnen we hier een kamer krijgen?’ vroeg Maria in haar beste Engels. ‘Kamers genoeg’, zei de man en hij wees naar achteren, ‘maar je moet hem welk eerst zelf schoonmaken’. Hij gaf haar een sleutel en keek verder op zijn telefoon. Jozef was meegelopen en in het donker vonden ze een deur. Een smalle kamer met twee bedden, een wastafel en in een zijkamertje een wc, geen douche. Er was een klein raampje dat uitkeek op weer een andere binnenplaats met een grote kale boom. Maria vond een lichtknopje en zowaar deed de lamp aan het plafond het, en ook bij elk bed brandde een leeslampje. In een kast vonden ze kussens, dekens en min of meer schone lakens en een bezem om de vloer te vegen. Jozef maakte de bedden op en Maria veegde de vloer die inderdaad smerig was. Beide waren doodemoe van de lange reis en kropen al snel onder de wol om in een diepe slaap te vallen. 

De volgende ochtend was Maria al vroeg wakker. Het was doodstil om haar heen, ze wist niet goed waar ze nu was. Ook Jozef deed zijn ogen open en keek op zijn horloge. Al acht uur. Tijd om de dag te beginnen. Maar waar waren ze eigenlijk en wat zou de dag hen brengen? Jozef waste zich bij de wastafel, er kwam maar een klein straaltje water uit de kraan, hij kamde zijn lange haar en zei dat hij zin in koffie had, maar of deze herberg zoiets te bieden had? Ook Maria waste zich en kleedde zich aan. Samen gingen ze op onderzoek uit. 

Het was stil en donker op de gang. De dikke man was nergens te bekennen, ook hoorden ze geen andere gasten. Ze openden voorzichtig de voordeur en meenden het pleintje te herkennen waar ze muziek hadden gemaakt, of was dat toch ergens anders? Er lagen lege bierflesjes onder de bank waarop ze hadden gezeten, er lagen peuken op de grond. Hier was het toch? Ze zochten naar de steeg die naar de straat met de rode lichtjes moest leiden, maar ze kwamen uit op weer een andere binnenplaats waar het nog steeds doodstil was alleen de duiven koerden. Er brandde een straatlantaren, er liep een kat langs de muur die snel verdween in een gat onder een schutting. Opeens konden ze niet verder en moeten weer terug. Moesten ze nu naar links of naar rechts? Waar was hun herberg? 

Maria werd bang en dacht aan haar rugzak met al haar spullen die nog in de kamer lag. Ook Jozef begon te twijfelen. Hij kon zich altijd heel goed oriënteren, maar wist nu ook niet meer welke kant ze op moesten. 

Schuin voor hen was een huis met een raam waar het licht brandde. Ze klopten op het raam, zagen op de vensterbank ze de kat zitten die ze op het pleintje waren tegen gekomen. Een jonge vrouw met rossig haar deed een deur aan de zijkant open. Ze meenden de vrouw de avond ervoor ook te hebben gezien op het pleintje. ‘We zijn een beetje verdwaald’, zei Jozef in zijn beste Engels, ‘we zoeken de jeugdherberg’. ‘Er is hier helemaal geen jeugdherberg’, zei de vrouw, ‘Maar kom even binnen, ik heb net koffie gemaakt. Ik ben Bente’. 
Binnen was het lekker warm. Er zat een klein meisje op de bank aan tafel. ‘Ik heet Anna’ zei ze in het Engels, en ik ben tovenares. 
Jozef en Maria schoven aan en kregen koffie en een stuk koek. ‘Misschien heb jij de herberg wel weggetoverd’ zei Maria en ze lachte naar Anna. ‘Ja, die vinden jullie nooit meer terug’ zei Bente. ‘Dat is een probleem hier. Weet je, we wonen in een labyrint waar iedereen verdwaalt’. 

‘En als ik nou een mooi liedje voor je speel, tover je de herberg dan weer teug?’, vroeg Jozef aan Anna. Hij pakte zijn mondharmonica uit de zak van zijn spijkerjack en begon een prachtig kerstliedje te spelen. Anna en Bente zongen zachtjes mee, Maria kende de woorden niet maar zong de tweede stem. Zelfs de poes op de vensterbank keek verbaasd op. 

‘Hier rechts om de hoek iets verder op is de loods waar jullie hebben geslapen’ zei Bente. ‘Bij de grijze voordeur. Je vindt het wel. Maar dat is helemaal geen jeugdherberg hoor, je moet niet altijd geloven wat de mensen zeggen. Zeker in Amsterdam niet’.

Geplaatst in Feiten en meningen | Een reactie plaatsen

Lidmaatschapskaart

Dat baarde opzien, de lidmaatschapskaart van prins Bernhard is gevonden. Hij was echt lid van de partij van Hitler, dus toch een nazi. De kranten scheven er uitgebreid over, veel ingezonden brieven, veel verontwaardiging en de Prins Bernhardschool wil nu zijn naam veranderen.

Wat zien we eigenlijk als we die lidmaatschapskaart eens goed bekijken?

 

Een groene systeemkaart, zonder stempels of handtekeningen. Teksten in verschillende handschriften, in verschillende kleuren. Veel is onleesbaar, geschreven in dat oude Duitse handschrift.

Tot 1941 leerden alle kinderen op Duitse scholen nog het Sütterlin-schrift, die onleesbare hanenpoten. Nog in de jaren vijftig leerden wij op de Vrije School in Zeist dit schrift van mevrouw Von Gleich, maar ik ben er nooit goed in geworden, de e lijkt te veel op de n en de r, de hoofdletters zijn vrijwel onleesbaar.

De kaart vermeldt het lidmaatschapsnummer: 2583009 en de voor- en achternaam van het lid, hier stat in het Sütterlin-schrift: Lippe […] L. Prinz zu. Het middelste woord begrijp ik niet, is gedeeltelijk doorgestreept en aangevuld. Er staat niet Bernhard of Biesterfeld.

De prins is volgens de kaart geboren op 29.6.11 in Jena. Hij is ongetrouwd. 

De volgende regels geven aan wanneer de prins lid is geworden wanneer hij is uitgetreden en weer opnieuw lid is geworden. Hier staan nogal gegevens door elkaar, lastig om te zien waar wat bij hoort. Er staan jaartallen en aantekeningen in verschillende kleuren en verschillende handschriften. Met een typmachine ingevuld staat er 1.6.33, toen is deze kaart waarschijnlijk aangemaakt. De prins zou zijn uitgetreden in 6.34 en opnieuw lid zijn geworden in 11.34 om zijn lidmaatschap definitief op te zeggen op 8.1.37 (de dag na zijn huwelijk met Juliana).

Zijn adres in 1933 is voor mij onleesbaar, zijn nieuwe adres in 1934 is geschreven in ‘normaalschrift’ en goed te lezen: Bleibtreustrasse 38.

Conclusie: Bernhard was nogal wispelturig, geen trouwe partijganger.

Geplaatst in Duitsland, Feiten en meningen, geschiedenis, royalty, typografie | 2 reacties

Feitschalmen

Couperus: Feitschalmen

Uit De stille kracht, Otto van Oudijck, de nuchtere resident:

“Maar dan, dadelijk weêr, vatte hij vast in zijn mannehand de ketting van zijn logiek en schakelde de ijzeren feitschalmen samen.”


Louis Couperus gebruikt veel woorden die ik niet ken. Maleise woorden waarvan de betekenis meestal wel duidelijk wordt door de context. Ook neologismen en woorden die allang uit ons idioom zijn verdwenen, zoals ’logiek’ = logica uit bovenstaand citaat en ‘feitschalmen’.

Dat laatste woord kent Google niet, ik werd verwezen naar ‘fietszadel’ ze dachten dat ik typfouten maakte. Maar schalmen, zo vond ik, werd gebruikt voor de schakels van een (anker)ketting. Van Oudijck gebruikte een een reeks feitelijkheden in zijn betoog die samen de feitschalmen vormden. Helemaal duidelijk!

PS De Stille Kracht is bij herlezing nog steeds een prachtig boek over ons koloniaal verleden, met veel kritische waarnemingen van de buitenstaander Couperus die het einde ervan voorziet.

Geplaatst in Feiten en meningen | 1 reactie

Geen koninginnenkroon voor Caroline

Naast alle aandacht die er was voor koning Charles III was er gisteren tijdens de kroning in de Westminster Abbey ook heel veel aandacht voor koningin Camilla, die na een reeks moeilijke jaren eindelijk erkenning kreeg als koningin en volwaardige echtgenote van haar man de koning.

Dat deed me denken aan een andere Engelse koningin die die waardering en titel nooit kreeg: Caroline van Brunswijk. De geschiedenis speelt zich af aan het begin van de 19e eeuw. De prins van Wales van die tijd was in het geheim getrouwd met zijn geliefde Maria Fitzherbert, tegen de wil van zijn vader, koning George III. Maria was katholiek en niet van gelijke stand. Onder druk van zijn omgeving liet de prins het huwelijk ontbinden maar hij zou zijn geliefde zijn leven lang blijven ontmoeten. Ook toen hij na veel aandringen van ministers en familie in het huwelijk trad met de jonge Brunswijkse prinses Caroline.

Dat huwelijk was vanaf de eerste dag een mislukking. De twee pasten helemaal niet bij elkaar, ze sliepen volgens George slechts drie keer samen, Hij kon haar niet in zijn nabijheid verdragen en ze gingen daarna elk hun eigen weg. Caroline verbleef lang in Italië en George nam als regent de taken van zijn vader waar die niet meer tot regeren in staat was.

Na de dood van George III in 1820 wordt de echtgenoot van Caroline als George IV koning van Engeland. De Prinses van Wales zou nu koningin van Engeland moeten worden. Caroline keert vanuit Frankrijk terug naar Londen. Haar komst leidt tot controverses. Er zijn felle voorstanders en felle tegenstanders van deze prinses die zichzelf al tooit met de titel ‘Queen of England’.

Caroline krijgt voor de kroning die op 19 juli in1821 in de Westminster Abbey zal plaatsvinden geen uitnodiging. Ze besluit, tegen alle adviezen in, toch naar de kerk te gaan, maar de lijfwachten van de koning beletten haar om naar binnen te gaan. Ze zouden zelfs hun bajonetten naar haar hebben uitgestoken. De plechtigheden vinden binnen verder plaats zonder haar aanwezigheid.

Teleurgesteld en ziek keert Caroline terug naar haar Londense woning. Ze maakt haar testament op en regelt haar zakelijke belangen. Op 7 augustus, drie weken na haar tocht naar de Westminster Abbey, overlijdt ze. Ze bepaalt dat op haar grafsteen in Brunswijk de volgende tekst moet komen te staan: ‘Hier ligt Caroline, de gekwetste koningin van Engeland’.

Meer over Caroline van Brunswijk is te lezen in “Prinssentranen’

Te bestellen via https://www.bravenewbooks.nl/books/310834

Geplaatst in Feiten en meningen, geschiedenis, royalty | Tags: | Een reactie plaatsen

Restjes

Bij het opruimen van mijn computerbestanden vond ik nog wat losse stukjes van zo’n tien jaar geleden.

Restjesdag

Vandaag 24 november is typisch zo’n restjesdag, op de naamkalender staan wel zeven heiligen die deze dag claimen, maar er steekt er niet een hoog bovenuit. Kiest u maar, alles kan vandaag.
Mijn oog viel op de heilige Hitto van St Gallen omdat ik een boek aan het lezen dat zich in Zwitserland afspeelt. En omdat ik die naam Hitto nog nooit had gehoord. Wie was dan deze Hitto?

Wiborada wordt in haar kluis aangevallen door de ‘wilde Hongaren’ die door het dak naar binnen zijn gekomen. Broer Hitto kijkt links gelaten toe.

Veel is er niet over hem bekend, hij was de broer van martelaar en kluizenaar Wiborada die in de tiende eeuw ernstig gewond raakte door een overval door de wilde Hongaren (pas op voor de wilde Hongaren riep mijn grootmoeder vroeger ook al, ze bedoelde de wilde Hunnen begreep ik later). Op 1 mei 926 overleed Wiborada aan haar verwondingen. Haar broer de brave Hitto plantte op haar graf een venkel die de hele winter groen bleef en ook in de sneeuw nog in bloei stond. De Heilige Hitto van de eeuwig groene venkel. Vandaag is het restjesdag. We eten ter ere van Hitto witvis met groene venkel en wat er verder nog te vinden is in de koelkast.

Mon Repos

Het regende nu zowel buiten als binnen. Buiten werden de bladeren van de in de tuin donker van kleur. Binnen sijpelde het water via de naden van het verwaarloosde dak nar de zolder en vond zijn weg nar de kamers van de tweede verdieping waar Barthold G. van Wessum al in geen weken was geweest. Het rook muf in het hele huis en ook in zijn werkkamer waren nu vochtplekken in het plafond te zien. De verrotting rukte op. Pannen lagen schots en scheef op het dak, kozijn vielen uit elkaar. Een van de schoorstenen stond scheef en de daklijsten waren wit uitgeslagen. De buren spraken er schande van, maar een groot deel van het jaar was het huis onzichtbaar vanaf de laan zodat ze het ook weer snel vergaten

Het huis was solide, in de jaren dertig gebouwd door zijn grootvader. Degelijke vooroorlogse kwaliteit. Ruim opgezet en voorzien van rare puisten. De architect had zich uitgeleefd in erkers, seres en een wonderlijke toren op de zuidwesthoek. Dit deel van de Utrechtse Heuvelrug was bezaaid met wonderlijke bouwsels: imitatie kastelen, Zwitserse chalets, veel Engelse cottages, maar ook Rietveldachtige bungalows. Barthold vroeg zich vaak af waar al dat geld verdiend was om die huizen van te kopen. De enorme lappen grond moesten toch eens betaald zijn. Zijn grootvader was in 1936 schatrijk teruggekomen uit Sumatra. Begonnen als eenvoudige adminstrateur was hij in enkele jaren opgeklommen tot tabaksplanter. Hij wilde niet terug naar de Hollandse polder waar hij was opgegroeid. Hij koos voor deze streek, waar veel collega’s uit de tropen waren nergesteken.


Onzekerheid

‘Doe eens gek’, zei ze, dan maak ik een foto van je. We zaten op het balkon van de flat van Otto in Spijkenisse. We verveelden ons, er was niets te doen en we hadden geen geld om helemaal naar Rotterdam te gaan. Vriendin Anke logeerde twee dagen bij mij, de volgende dag zouden we de bus nemen naar Oud-Beijerland waar klasgenoot Berdien een baan had gekregen aan een zeer christelijke lagere school.
We speelden opnieuw een potje patience, gingen uiteindelijk boodschappen doen in het kale winkelcentrum aan de overkant. We zouden die avond opnieuw spaghetti maken iets anders konden we niet bedenken.
We hadden geen televisie, wel een transistorradio en we zochten alle zenders af tot we iet hadden gevonden wat we allebei mooi vonden, Engelse popsongs.

De stoelen op het balkon zaten ongemakkelijk, ergens boven ons horden we gescharrel een buurman die zijn balkon aan het vegen was. Toch raakten we in een diep gesprek over de liefde. Anke was verliefd geworden en meende de ware liefde gevonden te hebben. Hoe ze dat zo zeker wist? Tja een gevoel was het. Ik kon me daar wel in verplaatsen en dacht met weemoed aan mijn eerste grote liefde. Maar ja, na een half jaar was dat echt over. Ik vond het ingewikkeld: liefde, seks, verlangen, berusting, het liep allemaal in elkaar over.

Twintig was ik, op zoek naar wie ik was. Hoogst onzeker over wat ik kon en niet kon. Nog niet echt begonnen aan het grote leven.
Toen zette ik maar de zonnebril van Anke op, om een beetje gek te doen.

Ongelijke behandeling

Ze hebben het heel precies gemeten, twee weken geleden reed ik 6 kilometer te hard. Ik had maximaal 50 mogen rijden op de Zuiderzee weg in Amsterdam-Zeeburg, maar reed 56 km/uur (na correctie).
Ik bracht niemand in gevaar, het is een vierbaansweg op weg naar de Piet Heintunnel waarin je 70 mag rijden. Het was niet druk, geen fietsers of voetgangers in de buurt, ik paste me braaf aan aan de overige weggebruikers die dus ook allemaal net iets te hard reden. Maar inderdaad er staan borden die aangeven dat je daar maar 50 km/uur mag rijden.

Vanmiddag reed ik op de fiets naar het Oosterdokseiland. Een scooter reed me hard voorbij, sneed daarbij mijn voorganger, slalomde om de voetgangers op het zebrapad en negerde het rode licht. Geen camera die hem betrapte, geen politieagent die hem tegenhield.

Terug in mijn eigen buurtje zag ik een busje de eenrichtingstraat uitrijden, richting Haarlemmerstraat, tegen de rijrichting in. Twee agenten op de fiets hielden hem aan. Waarom deed hij dat, had hij het bord niet gezien? ‘Ja maar ik kwam net uit de garage hier twee huizen verder en dit is de snelste weg naar de Haarlemmerstraat’, zei de jonge bestuurder via het open raampje. De agenten keken elkaar aan, knikten en gaven de man met hun hand een teken dat hij mocht doorrijden. Ze knepen een oogje toe. Hij bracht met zijn actie niemand in gevaar. Goed gehandeld van die agenten.

De camera die mij pakte kneep geen oogje toe. Geen sprake van. De boete bedraagt 49 euro. Typisch een geval van ongelijke behandeling.

Alleen verder

Je bent opgegroeid met een broertje dat altijd bij je was. Waarmee je kon stoeien, ravotten, rennen, spelen. Je deelde je eten, de kattenbak. Jullie sliepen samen op de Japanse stoel in de keuken bij de haard. Jullie liepen samen achter dat propje papier aan dat net een muis leek. Jij was altijd sneller maar gaf die ander ook een kans om eens achter dat propje aan te rennen of het onder de bank vandaan te vissen.
En toen opeens was die ander weg. Ziek, alleen op een kussen. Je kwam wel even kijken, gaf hem een likje, maar hij wilde niet meer spelen. Hij lag vreemd te kijken met veel te grote pupillen. Hij lag te hijgen als een paard, het ging net goed met hem.

En vorige week lag hij opeens op een dekentje. Onbeweeglijk stil. Dood. Je hebt aan hem geroken en naar hem gekeken, maar je snapte het nog niet zo goed.
Nu moet je alleen verder. Je vraagt nog meer om aandacht, zit vaker op schoot, en je doet heel vaak alsof er niets aan de hand is. Je zit uren naar buiten te kijken, scharrelt wat rond op de binnenplaats tussen de verregende hosta’s. Rent weer achter speelgoedmuizen aan, speelt met een vogelveer die ik van straat heb meegenomen.

Denk je nog wel een aan broertje Dries? Vanochtend liep je de logeerkamer binnen, en neusde je onder de bank, onder de kast, in alle hoeken. Was je toen even op zoek?
Nu lig je heerlijk op de vensterbank boven de verwarming. Je hebt alle ruimte, geen broertje dat ook een plek op eist. Je moet alleen verder jongen. Maar dat red je wel.

P.S. Ook Droes redde het niet. Twee maanden later ging ook hij dood aan een vreselijk kattenvirus. Ik had twee prachtige katers gekozen uit het verkeerde nest.

Coulisselandschap

Voor m’n neus de geraniums in de plantenbak, met de laatste nog boeiende lobelia’s en een paarsrode fuchsia. Langs de rand van de straat de amsterdammertjes, ze staan een beetje scheef. Ook hier en daar een vergeten vuilniszak in de regen.
Aan de overkant van de weg de straatlantaarn, majesteitelijk met zijn kroon. Links en rechts de fietsrekken met schots en scheef geparkeerde fietsen, bonte kistjes voorop, grote fietstassen links en rechts.
Een paadje vol slordige plantenbakken naar de woonark van Aat en Merel. Die zijn aan het schilderen, het licht brandt. De bakfiets voor de kinderen staat schuin langs geparkeerde auto’s verderop. De iepen hebben hun blad verloren.
Tussen alles door zie ik het water van de gracht. Donkerbruin vandaag, met hier en daar een meeuw. Een rondvaartboot vaart zachtjes langs, veel lichtjes en blije mensen die door de beslagen ramen nauwelijks naar buiten kunnen kijken – maar wij zien hen wel.
Daarachter weer woonarken, de rode van Lianne en een grote witte die ook pas is opgeknapt. Dan weer veel geparkeerde auto’s parallel aan de gracht. Een blauw busje staat al weken op dezelfde plek tegen een lantaarnpaal aan. Ook daar hoge iepen, met nog een enkel blaadje aan de ijle takken.
De pakhuizen bergen geen graan of stokvis meer, er zijn geen mannen meer aan het werk langs de wal. Nu zijn er appartementen en door de verlichte ramen zie ik designlampen en abstracte kunst aan de muur. De oude kerk is ook al onherkenbaar verbouwd, er werken heel veel jonge mensen die ’s morgens vroeg met een beker koffie in de hand aan komen lopen vanaf de Brouwersgracht. Bij de oude wijnhandel is het donker, de dure appartementen in het voorhuis zijn nog niet verkocht, ze wachten op miljonairs uit Londen, Moskou of Beijing.

P.S. de foto maakte ik onlangs in het voorjaar. Geen lobelia of fuchsia te zien.

 

Tussendag

Gisteren was het volgens weerman Gerrit Hiemstra een ‘tussendag’, een overgang tussen het zachte voorjaarsweer van de afgelopen dagen en een weekje barre kou dat er aan zit te komen. Ja maart roet maar weer eens zijn staart.
Op de tussendag gebeurt er niets vermeldingswaardigs. Een dag om snel weer te vergeten. Zo’n gewone dag die nooit de geschiedenisboekjes zal halen omdat er geen kabinetscrisis was, geen beroemde landgenoot het leven liet, omdat er geen dijken doorbraken of kerncentrales droogkookten.
Ik deed op deze tussendag gewoon mijn boodschappen, las de krant, ruimde wat op, vouwde de was, belde met vriendin A. die eigenlijk niets te melden had maar het wel gezellig vond om even bij te kletsen en las verder in de dikke roman van Jo Nesbø die nog niet erg op stoom komt.

Geef ons veel tussendagen bedacht ik toen ik de witlof in de pan deed en moest denken aan de tafelgebeden die mijn strenge oom uitsprak voor het middagmaal. Hij vroeg de lieveheer om gezondheid en voorspoed voor zijn dierbaren. Ik wens u en mijzelf heel veel tussendagen).

Paleis

Zeven treden naar boven; grachtengroen is de enorme deur. Het koperen bellenbord telt wel zeven, acht namen. Licht zoemen, langzaam laat het marmer zich zien. Een rode loper tot zover het oog rijkt. ‘Is dit een paleis, mamma’ vraagt Emma zacht. ‘Nee, niet echt’, zegt haar moeder Elsbeth, ‘maar het lijkt er wel een beetje op.’

Waar eens het kantoor was, een loket met heren in colberts en bretels, magazijnmeesters, is nu de nieuwe keuken. Met een lange tafel voor het raam.

‘Kan ik hier rolschaatsen, mamma’ vraagt Emma. ‘Dat zou kunnen maar misschien vinden de ooms dat niet zo’n goed idee.’ Zus Elsbeth drinkt thee in de Japanse stoel. Peter komt vanuit zijn werkplek via de zwierige spiltrap naar beneden en begroet het bezoek. Hij heeft net de laatste rekening van de verbouwing betaald en kijkt tevreden rond. 

Via de vensters van het statige pand aan de overkant wordt het zonlicht weerkaatst en stroomt de kamer binnen, helemaal tot aan de nieuwe plinten. Het hout van de vloer glanst zacht en spint van tevredenheid.

De gouden gordijnen van de achterkamer gaan open. Je kijkt via het achterhuis tot in de tuin achter het huis. Hier stond ooit de vergadertafel van de directie. De lambrisering was donkerbruin, de gordijnen grijsgroen velours. Nu staan er Gispen damesfauteuils en een knalrode designbank van Jantien Ranzijn uit Alkmaar. 

Emma holt van voor naar achter, ‘Het is vijfentwintig meter’, zegt ze. Klopt, nou ja bijna. Ze heeft haar schoenen uit gedaan en loopt op haar sokken. Nee, ze schaatst over de gladde vloer.

Ik haal de koekjes uit de nieuwe oven die ik nog steeds niet goed kan bedienen met zoveel knopjes, zo veel mogelijkheden. Maar de koekjes zijn bruin, knapperig en warm. ‘Kletskopjes’, zeg ik. ‘Je bent zelf een kletskop’, zegt Emma. We zitten aan de Rotterdamse roestbruine keukentafel voor het raam op de Italiaanse stoelen. We hebben het goed.

Geplaatst in Feiten en meningen | Een reactie plaatsen

Gestaag

Gestaag 

‘Je leerproces vordert gestaag’, zei ik tegen de student. Een vragende blik. Wat betekent dat nou weer. ‘

Gestaag’ vind ik een mooi woord. Langzaam, in de goede richting betekent het volgens mij.

Her etymologisch woordenboek verwijst naar oudere vormen van het Nederlands: ‘gestadig’, soms ook ‘gestedig’ met de betekenis ‘voortdurend, aanhoudend’. In de middeleeuwen was het nog ‘stedig’ en ‘stadig.

De opgaande lijn die ik meende te herkennen wordt niet vermeld. Ik blijf een optimist die graag het positieve wil blijven zien.

Geplaatst in Nederlandse taal | Tags: , , , | Een reactie plaatsen

De plaspauze van Zarah

Door mij ingekort en enigszins bewerkt artikel van Henk van Gelder dat verscheen op de Achterpagina van NRC-Handelsblad van 22 februari 1992 onder de titel: ‘Ademloos van bewondering voor Zarah Leander. Herinneringen van UFA-perschef Dick Schiferli aan het bezoek van een filmdiva’.

‘Het zag zwart van de mensen toen Zarah Leander in het najaar van 1938 in Amsterdam arriveerde – op het Centraal Station natuurlijk want sterren kwamen in die dagen nog per trein. De politie moest voor afzettingen zorgen anders waren de filmdiva en haar ontvangstcomité platgedrukt in het gewoel. Men herkende haar onmiddellijk aan de geloken blik achter haar voile, aan de élégance van haar tred en vooral aan het koperrode haar, hoewel dat bescheiden verscholen was onder de chic van heur hoedje. Zo had men haar al ontelbare keren gezien in de films uit de UFA-studio in Berlijn, dezelfde films die dezer dagen tijdens een retrospectief in het Nederlands Filmmuseum een aanzienlijk een aandachtig publiek trekken.

De twee heren die haar van de trein kwamen halen waren de publiciteitschef en de directeur van het Nederlandse UFA-kantoor. Alfred Wolff. De eerste heet Dick Schiferli. Hij is nu ‘op een haar na tachtig’ maar herinnert zich het bezoek van Zarah Leander nog alsof het gisteren was. Het behoorde tot de hoogtepunten van zijn carrière hoewel hij het na de oorlog tot directeur van een eigen reclamebureau bracht (en te boek staat als uitvinder van het woord frisdrank).

In het filmmuseum beziet men die oude films nu wellicht als curiosa uit het Derde Rijk, beaamt hij, als voortbrengselen van een perfide regime. Maar men gaat er dan gemakshalve aan voorbij dat ze in de jaren dertig ook in Nederland buitengewoon populair waren.


Schiferli kreeg destijds veel persmateriaal uit Duitsland waarmee hij de Nederlandse kranten benaderde maar ‘ik heb zelf ook wel eens interviews met coryfeeën als Heinz Rühmann bij elkaar gefantaseerd’ vertelt hij. De recensenten van de landelijke kranten schreven vaak misprijzend over de Duitse films. ‘Filmisch stelde het in de meeste gevallen inderdaad weinig voor, het was vaak ramsj-werk. Vergeet niet dat de beste Duitse filmers gaandeweg uit Duitsland wegvluchtten.’

De bazen in Berlijn stelden zich in hun contacten met Nederland flexibel op, aldus Schiferli. ‘We knipten wel eens wat hakenkruizen weg als die te overdadig aanwezig waren, daar maakte men in Duitsland geen moeilijkheden over. Slechts een enkele keer werd een film geweigerd, zo werd de in 1933 vervaardigde film ‘Hitlerjunge Quex’ niet in roulatie gebracht, Pas in 1941 ging de film in het Rembrandt theater in Amsterdam in première. 

Met de ontvangt van Zarah Leander in 1938 ging alles goed. Bijkans lyrisch werd haar verschijning in de Nederlandse kranten beschreven. ‘Zarah Leander is voornaam en zij is werkelijk een schoonheid’ berichtte een verslaggever van het Algemeen Handelsblad die haar kamer in het Amstel Hotel mocht betreden. ‘Er is niets teer, niets weemoedigs in het volle en gave gelaat, dat zeer kloek gelijnd is en wel een juiste weerspiegeling moet zijn van een evenwichtig karakter. Het onderscheidend oog, geboeid door de klassieke lijnen van dit gezicht, ziet dat de doordringende expressie daarvan versterkt wordt door grote sierlijk gebogen wimpers, ziet dat de oogleden donker zijn aangezet, hetgeen in harmonie is met het roodbruine haar dat van voorhoofd langs slapen in brede krullen om haar hoofd gegolfd ligt’ – en zo ettelijke alinea’s verder.

Schiferli begeleidde de actrice naar de AVRO-studio in Hilversum waar ze werd ontvangen door AVRO-directeur Willen Vogt die in zijn memoires over haar schrijft: ‘een donkere, indrukwekkende vrouw, voor mij omringd door een gevoel van melancholie en noodlot’.

Ze gingen wat drinken in café Hamdorff in Laren, maar Zarah wilde alleen mee als ze achter een palm of een gordijn konden zitten, ze wilde niet door iedereen herkend worden. Daar dronk de diva het ene glas na het andere en op een zeker moment vroeg ze de barpianist of hij ‘Ich steh’ im Regen’ wilde spelen. Ze begon te zingen, iedereen keek naar haar en ze kreeg natuurlijk een donderend applaus.
Tijdens de terugreis naar Amsterdam moest Schiferli de auto langs de weg stilzetten om zijn passagier de gelegenheid te geven om even achter een struik te hurken. Die plaspauze van Zarah, dat beeld staat hem ruim vijftig jaar na dato nog ongemeen helder voor ogen.

PS. In een artikel in het Parool over dit bezoek van Zarah staat als fotograaf vermeld Sem Presser. En Hamdorff in Laren wordt vermeld als ‘casino’ waar niet alleen een barpianist de zangeres begeleidde maar een heel showorkest.

Geplaatst in film, geschiedenis, Zarah | Tags: , , , , , | Een reactie plaatsen