Zarah Leander – “een legering van koel perkament en zacht fluweel”
uit een interview in Het Parool 24 november 1973, door Ben Dull
Ich weiss es wird einmal ein Wunder geschehen, Ich steh’ im Regen. Weemoedige liederen uit oeroude tijden noemt Zarah Leander ze zelf. De Zweedse zangeres en filmactrice maakt deze herfst haar onherroepelijke afscheidstournee. Es geht alles vorbei. Het voor velen nog altijd grote, voor anderen nog altijd omstreden idool met de donkere stem uit een andere tijd is deze week in Nederland. Zarah Leander treedt vanavond voor de laatste keer op in het Amsterdamse Concertgebouw, aan de piano begeleid door haar echtgenoot Arne Hülphers.
In haar suite in het Amsterdamse Doelenhotel domineert Zarh Leander tussen haar kleine hofhouding. Als een bejaarde vorstin zit ze op een elegante bank, haar nertsmantel rond haar benen gedrapeerd, een hoofdband om het rode haar dat de warme gloed enigszins heeft verloren. Haar grote donkere bril zet zij vrijwel niet af. Ze ziet er vermoeid uit, zonder onderbreking rookt ze sigaretten. Vragen die haar gesteld worden beantwoordt zij zelfverzekerd, koel en vaak in de aanval. Zarah Leander is een persoonlijkheid. Haar stem is nog bijna die van eertijds, in de hotelgang al duidelijk hoorbaar.
Zarah Leander is volgens haar paspoort 66 jaar. Op haar uitgestrekte landgoed in Zweden heeft zij in het Zweeds haar autobiografie geschreven. Het werk is zojuist in het Duits verschenen “Es war so wunderbar, mein Leben”. Een Nederlandse vertaling zit er niet in. Speciaal voor haar Duitse fans heeft zij haar boek wat uitgebreid door dieper in haar Duitse leven te graven. Of het diep genoeg is valt moeilijk na te gaan.
In haar biografie vertelt ze over haar jeugdige carrière in Stockholm, over haar internationale doorbraak in Wenen, waar zij in 1936 de hoofdrol zong in een operette van Ralph Banatzky. Dan lokt de UFA haar met een uiterst lucratief contract naar het Duitsland van Hitler, waar na het vertrek van Marlène Dietrich naar Amerika meer dan welkom was. In nazi-Duitsland maakt Zarah Leander haar Grote Carrière via grammofoonplaten en films.
In haar boek vertelt zij over haar ontmoetingen met de leiders van het Duitse rijk. Aan Adolf Hitler vraagt ze waarom hij niets aan die weerbarstige haarlok doet, Walther Funk, de minister van economische zaken, drinkt zij op een party volledig onder de tafel, Maarschalk Göring vindt zij een charmante man, maar vooral propagandaminister Joseph Goebbels bewondert zij om zijn beschaving en geest. Zij bezoekt hem nogal eens, vooral omdat hij thuis in het geheim Amerikaanse films draait, zo zegt zij. Eens nodigde hij haar uit voor een feestje, maar als zij komt, is zij de enige gast. Zijn bedoelingen zijn duidelijk, maar Zarah Leander leidt hem af met pianospel en een gesprek over koetjes en kalfjes. Er zijn meer anekdotes en de indruk overheerst dat de gebeurtenissen in nazi-Duitsland geen diepe indruk op haar hebben gemaakt. Wel schrijft ze dat onder haar vrienden veel homoseksuele mannen waren en dat zij van hogerhand daartegen was gewaarschuwd, maar dat zij zich daar niets van aantrok.
Als haar contract met de UFA is afgelopen en Goebbels haar dringend heeft voorgesteld ‘staatsactrice’ te worden en de Duitse nationaliteit aan te nemen, keert zij in 1943 naar Zweden terug. Zij krijgt op handige wijze twee spoorwagons ter beschikking om haar bezittingen mee te nemen, een ongebruikelijke geste in oorlogstijd. De nederlaag van Duitsland is dan al in zicht voor wie het wil zien.
Na haar terugkeer in het neutrale Zweden krijgt zij een moeilijke tijd. De pers valt haar scherp aan, beschuldigt haar van collaboratie met de nazi’s. Na de oorlog is zij niet welkom in de bevrijde landen. Het duurt tien jaar voordat ze weer films maakt en kan optreden. In Nederland voor het eerst in 1967.
In haar boek zegt Zarah Leander dat zij in de eerste plaats actrice is en zich nooit voor politiek heeft geïnteresseerd, dat zij in Berlijn nooit voor de Russen heeft gespioneerd, zoals wel is geschreven, dat zij nooit een verhouding met Goebbels heeft gehad en dat zij zich nooit te koop heeft aangeboden in ruil voor een carrière. Zarah Leander komt uit haar autobiografie tevoorschijn als een trotse, onafhankelijke vrouw die heel goed wist wat zijn deed. Zij vertelt ook, niet zonder zelfspot, dat zij haar echtgenoten in twee gevallen zelf ten huwelijk heeft gevraagd. Zij erkent dat een huwelijk waarin de vrouw de man overheerst nogal eens zal mislukken, maar zegt dat zij en Arne, met wie ze nu twintig jaar getrouwd is, uitermate gelukkig zijn. Zij schrijft ook dat ze in een volgend leven misschien een mannetjes-etende vrouwtjesspin zal zijn.
Waarom is dit haar afscheidstournee?
“Omdat ik ervan houd de zaken zelf in de hand te houden”, zegt ze met een legering van koel perkament en zacht fluweel. “Nu beslis ik het zelf. Straks wil mijn publiek mij misschien niet meer. Ik begin oud te worden. Maar ik voel geen weemoed. Het afscheid doet geen pijn. Het leven gaat nu eenmaal voorbij. Straks op Lönö kan ik veel dingen doen waar ik nooit tijd voor heb gehad. Lezen vooral. En ik heb een grote familie. Die hebben lang heel weinig aan mij gehad.”
Zou u uw leven net zo over willen doen?
“Ik zou het niet anders willen en ik zou het niet anders kunnen. Het moest gewoon zo zijn. Bovendien ben ik tevreden over mijn leven. Ik ben een rijke vrouw geworden en dat bedoel ik niet alleen financieel. Het is altijd de liefde van en voor mijn publiek geweest, een wisselwerking, een fluïdum tussen het podium en de zaal. Dat heeft mij aan het werk gehouden. Ik heb gewerkt als een paard, een oud circuspaard, dat gaat steigeren zodra het dier het zaagsel van de piste ruikt. Zonder dat publiek is er ook geen piste. Of ik een ster ben? Dat bepaalt mijn publiek. In ieder geval ben ik niet iemand die in negligé liefdesromannetjes ligt te lezen. Carrière maken is werken en nog eens werken.”
Wat voor soort publiek heeft u?
“Zeventig procent jonge mensen, jonge mannen vooral en verder veel oudere vrouwen. En altijd volle zalen, ook nu nog. Veel travestieten? Dat weet ik niet, dat vind ik onbelangrijk. Dat er veel jongeren komen vind ik interessant en stimulerend. De jeugd heeft sterke gevoelens van nostalgie en behoefte aan romantiek, ze hebben genoeg van dat gehak op gitaren. Ik krijg een elegant gekleed publiek, avondkleding vaak. Daar houd ik van.
Er zijn natuurlijk ook veel jonge mensen die niets om mijn kunst geven. Maar zo begrijp ik dan weer niets van die waanzinnige popmuziekindustrie. Ieder het zijne. Maar ik wil niets kwaads over de jeugd zeggen. Er zijn er heel veel die echt naar een betere wereld streven. Wij hebben vroeger ook gekankerd, maar er weinig goeds van gemaakt. Ik hoop dat het de jongeren van nu wèl lukt. Zelf ben ik op de been gebleven door een flinke dosis zelf-ironie, anders had ik het in deze bende nooit 45 jaar op de Bühne uitgehouden.
Ik heb een goede vriend in Berlijn, een uitgever, die zei tegen mij toen ik jammerde over vermoeidheid en de hitte in de zaal: ‘Je hebt dit beroep zelf gekozen, je hebt er iets in bereikt en daarom mag jij nooit klagen.’ Daarna is er nooit meer een klacht over mijn lippen gekomen. Maar ik heb mijn schlagers dan ook altijd met veel vreugde gezongen. Dankzij mijn publiek. Zingen was het belangrijkste. Het spelen in films was voor mij nooit meer dan een manier om mijn stem te laten horen.”
In uw boek noemt u Duitsland uw tweede vaderland.
“Nee, mijn tweede Heimat. Dat is iets anders. Ik heb veel aan mijn Duitse jaren te danken. Ik had al naam gemaakt toen ik daar aankwam, maar in Duitsland heb ik de top bereikt. Ik heb er carrière gemaakt alsof ik uit een kanon werd geschoten.”
Maar daarna heeft u een moeilijke tijd gehad.
“Dat kan zijn, maar ik ben er geheel op eigen kracht doorheen gekomen. Dat is helemaal voorbij. Er is mij gevraagd of ik nazi ben geweest en waarom ik daar zo lang ben gebleven. Het zijn domme vragen waarop ik zo vaak antwoord heb gegeven dat ze me niet meer interesseren. De Duitsers hebben mij gezocht, ik hen niet. Ik heb mij nooit met politiek ingelaten. Politiek en kunst moeten gescheiden blijven. Ik ben een kunstenares, moet ik dan ook nog iets vinden van de politiek? Nixon kan mijn liederen niet zingen en ik kan zijn werk godzijdank ook niet doen. Het zijn niet de kunstenaars die de wereld in de ellende hebben gestort.
De Zweedse journalisten hebben lang geleden zich al verontschuldigd voor wat zij allemaal over mij hebben geschreven. Het was alles een grote vergissing. Een misverstand. Er is mij een groot onrecht aangedaan, maar ik ben helemaal gezuiverd, ik wil het er niet mee over hebben.”
Het is duidelijk dat het onderwerp haar al jaren verveelt. De onbewogen rust van haar gelaatstrekken wordt slechts eenmaal doorbroken als een collega het heeft over haar ‘Don Kozakken-bas’, zoals haar vermaarde orgaan wel wordt genoemd. “Jongeman”, zegt zij met bronzen stemverheffing, “als u dat nog één keer zegt, geef ik u met deze sterke grote hand een doodsklap. Ik ben geen Don Kozak, ik heb een contra-alt.”