Het moet begonnen zijn eind jaren zeventig, de opkomst van de stoere homoman. De nichterige nicht had afgedaan, de tijd van Albert Mol was voorbij. De nieuwe homoman droeg een jarenzeventigsnor, stevige laarzen en een motorjack. Er was zelfs een officiële motorclub en het mooie was dat je niet eens een motor hoefde te hebben om lid te worden.
Ik leerde de stoere mannen kennen via Frank en Herman, vrienden uit de Bijlmer. En via hen maakte ik kennis met Maria. Maria was wat je tegenwoordig een ‘huisvriendin’ noemt. Ze was er altijd, ook als het gezelschap alleen uit mannen bestond. Ze kwam uit Limburg en iedereen dacht dat ze lesbisch was vanwege haar kortgeknipte haar en haar leren jack, maar Maria was gewoon niets, niet homo, hetero of bi. Ze had een man en een kind ver weg, maar ze woonde alleen op een etage in Amsterdam-West.
Frank en Herman waren de voortrekkers van de motorclub. Een keer per maand was het clubavond in een zaaltje achter een café bij het Centraal Station. Ik dacht altijd dat die avond eindigde in een orgie op het biljart, maar de keer dat ik werd uitgenodigd bleef alles keurig, om elf uur vertrok iedereen naar de kroeg of naar zijn eigen bed.
De stoeremannencafés aan de Warmoesstraat werden druk bezocht. Ieder weekend kwamen vliegtuigen vol Engelsen en Amerikanen op Schiphol aan met mannen in het leer. Ook veel Duitsers vonden de weg naar Amsterdam, toen the gay capital of the world.
Maria was de enige vrouw die binnen kwam in de Argos, “de oudste leerbar van Europa”. Ze hield zich keurig aan de afspraak, ze bleef altijd voorin aan de bar zitten, ze ging niet naar achteren waar, in het halfdonker de mannen dicht tegen elkaar aan stonden.
In de loop der tijd leerde ik haar beter kennen. Ze werkte in de gevangenis als maatschappelijk werkster. Ze kon goed vertellen en goed luisteren. Voor veel mannen was ze iemand die eindelijk naar hun verhalen luisterde en als dat nodig was er ook iets mee deed. Waarom ze zich aangetrokken voelde tot die wereld van de stoere mannen is me nooit duidelijk geworden, maar ze was er een onmisbaar onderdeel van.
Ze dronk veel, vooral jenever, maar werd nooit echt dronken. En altijd hielden Frank en Herman een oogje in het zeil. Voor ze vroeg in de ochtend afreisden naar de verre Bijlmer brachten ze eerst Maria naar huis.
Die zomer namen Frank en Herman me mee naar een Ledertreffen in Hamburg. Honderden mannen in zwart leer kwamen er bij elkaar in de clubs, de kroegen en hotels, allemaal in Sankt Georg, de wat groezelige wijk achter het station.
Het hoogtepunt vormde de grote party op zaterdagavond in het Volkspark. Vanaf negen uur ’s avonds dromden de partygangers bijelkaar op het smalle weggetje naar de uitspanning. De bewoner van de volkstuintjes stonden met open mond te kijken. Ze hadden gehoord dat er een feest zou zijn van een motorclub – een begrip dat toen nog geen negatieve lading had – maar verbaasden zich erover dat veel van de bezoekers maar weinig aan hadden en, waar waren de motoren toch gebleven?
Na een kort programma in het restaurant verspreidden de mannen zich in het donkere park. Binnen trof ik Maria, die in haar eentje zat te drinken. We raakten in een lang gesprek, over de liefde, waar ze niet in geloofde, over het leven, waar ze op haar manier best positief over was. Ze vroeg naar mijn relaties en mijn toekomstplannen. Het was tegen vier uur dat eerst Frank en later ook Herman met verwilderde haren terugkwam uit het park. Maria wilde naar haar hotel, maar Frank en Herman wilden nog wel even de stad in. Ik bood aan met Maria terug te gaan, we namen het shuttlebusje naar het hotel; ze viel in slaap tegen mijn schouder.
De aidsepidemie kostte een paar jaar later veel van de stoere mannen het leven. Frank en Herman gingen als een van de eersten, toen we nog niet echt wisten wat er aan de hand was. Ik ging nooit meer naar de motorclub. Maria kwam ik vijf jaar later weer tegen bij de crematie van een goede vriend. Ze was terug gegaan naar Limburg en woonde weer samen met haar man. Ze wist het nog van toen in Hamburg. “Ik was zo blij dat jij met mij mee ging naar het hotel. Ik voelde me toen heel eenzaam.”
chapeau, treffende tijdstekening!!
en ha ja enigzins herkenbaar circuit
gr enrico
LikeLike
Het verhaal sluit aan bij jouw prachtige gedicht Weldra.
LikeLike