Je kon er alleen komen door met een bootje de brede rivier over te steken. We meerden aan bij een oude steiger met veel vermolmd hout. Een pad omhoog en dan langs de steile kust verder landinwaarts. Daar stond het verlaten rode huis, hoog boven de rivier. Eens moet het een rijk bezit zijn geweest.
Het was van een generaal geweest uit de tijd van de dictatuur, zei men in het dorp. Die was na de anjerrevolutie plotsklaps verdwenen.
Welnee, het was het huis van een oude gravin, die nu in Lissabon woont; ze is vertrokken want haar jonggestorven dochter spookt er ’s nachts rond.
Kom nou toch, het was van een Joodse familie uit Spanje, maar dat hele gezin is uitgemoord door de maffia.
Verhalen genoeg, maar weinig feiten. De ramen stonden open, we konden zo naar binnen. Op een wankele tafel stonden nog een paar bordjes en wat kapotte glazen. Er was spaarzaam nog wat meubilair overgebleven, veel nieuwsgierigen waren ons voorgegaan en wie weet wat ze allemaal uit het huis hadden meegenomen. Het stonk er. We durfden de trap naar boven niet op, het zag er erg gammel uit. In de hal hing nog een kroonluchter vol spinnenwebben. Een zwarte vogel vloog door het trappenhuis en vond via het kapotte raam zijn weg naar buiten. Ergens klonk geritsel. Tijd om te vertrekken.
Via de brug veel verderop keerden we weer terug naar Vila Nova de Milfontes.