Meneer Leenstra riep mijn hulp in. Of ik hem wilde helpen bij het schrijven van zijn levensverhaal. Het zou een boek worden voor zijn kleinzoon. Hij had al vellen vol getypt op een oude Remmington. Heel uitvoerig, over zijn ouders, het dorp ver weg in het noorden van Groningen, zijn lagereschooltijd. Erg breedvoerig allemaal, veel feiten, weinig details. Het zat allemaal in een blauwe map. Nu, zo zei hij, begon het moeilijkst deel, de oorlogsjaren. Hij was toen nog een jongetje, hij was van 1931.
Ik vroeg hem mij eerst mondeling te vertellen wat hij daar over wilde opschrijven. Eigenlijk niet eens zo veel bijzonders, zei hij. Aanvankelijk ging het leven gewoon door, ze gingen naar school, in de zomer werkten ze mee in de melkwinkel van zijn gootouders. De laatste jaren waren moeilijker, er waren onderduikers in het dorp, er was meer geheimzinnigheid en vooral angst, angst voor wat er zou kunnen gebeuren.
Meneer Leenstra schreef de eerste versie, die we samen doornamen. Een droge tekst zonder emotie. Ik vroeg naar de angst, hoe hij die zou kunnen beschrijven? Hij verscheurde de vellen papier en zei dat hij het opnieuw zou proberen. Hij maakte een tweede versie. Zijn rol werd nu groter. De kleine Leenstra hielp onderduikers, zorgde voor distributiebonnen. We lazen de samen de tekst door die al veel beter en boeiender was, maar hij was zelf nog niet tevreden. Weer verscheurde hij het papier en wilde opnieuw beginnen. Er kwam een derde en een vierde versie. Meneers Leenstra had als jongetje niet alleen de onderduikers maar ook het verzet geholpen, er waren wapens verstopt onder de vloer, er was een deserteur verborgen. Hij schetste een boeiend beeld van heldendom en verraad in een kleine gemeenschap.
Hij verbaasde me, die oude meneer Leenstra. Deze teksten waren zo veel beter dan zijn eerste probeersels. Was dat allemaal zijn levensverhaal? Ik sprak mijn twijfel niet uit, maar probeerde me voor te stellen hoe het was om als jongen van twaalf, dertien jaar te leven onder die oorlogsomstandigheden.
Toen kreeg ik een telefoontje van zijn dochter. Vader was opgenomen in het ziekenhuis en zou niet meer beter worden. De blauwe map met zijn levensverhaal was nergens te vinden.
Ach…! Toch denk ik Meneer Leenstra’s verhaal al wél ergens te snappen…
LikeLike
en een back up had hij niet…
LikeLike
Tja, in zo’n geval bestaat de mogelijkheid dat externe verhalen met je geheugen op de loop gaan. Toch heb ik dat liever bij een jongen die als (pre-)puber in zulke omstandigheden heeft geleefd, dan van iemand die het als (jong-)volwassene meemaakte. Dan zou ik iets kritischer zijn over “de dikte” van het verhaal: ik heb opscheppers meegemaakt.
Overigens hoeft een goed verhaal over die tijd niet persé exact waar te zijn.
Maar ik wou dat mijn vader zo’n blauwe map had nagelaten. Ik heb alleen correspondentie van hem uit zijn diensttijd en de mobilisatie, de eerste Duitse aanval op vliegpark Bergen (NH) waar hij bemanningslid was op een zoeklicht, en een gering aantal brieven over zijn werkkring in 1941. In 1944 overleed hij: door ziekte, niet door geweld.
LikeLike
Mijn vader kon vroeger nog wel eens een beetje opscheppen over zijn verzetstijd. Dat werd naar mate hij ouder werd steeds minder. Niet omdat hij vergat, maar omdat hij zich meer herinnerde. Hij zei: “We hadden veel meer moeten doen….”
LikeLike
Tja ongedocumenteerde verhalen over verzetsdaden………het is lang geleden en het geheugen is een gek ding.
Op een van de scholen waar ik les gaf kwam een leerling naar me toe met de volgende tekst:
“U moet de groeten hebben van mijn vader, jullie fietsten altijd samen naar school in Den Haag, mijn opa zat in het verzet en uw vader ook”.
Nou klopt dat van mijn vader, gedocumenteerd en wel maar zijn opa had kennelijk last van geheugenverlies of was zelfs heel misschien een jokkebrokkie.
De man was -ook al weer ruim gedocumenteerd- een grote NSB’er.
LikeLike