Jan was altijd wel een wat vreemde kwibus. Een einzelgänger die bij voorkeur wat rommelde achter zijn computer. Van huis uit was hij leraar wiskunde maar in de jaren tachtig maakte hij al de beste roosters voor de hele scholengemeenschap, lang voordat daar speciale programma’s voor bestonden. Hij vond alles zelf uit, werkte hard, klaagde nooit. Ik kon goed met hem overweg maar veel wist ik niet van hem. In de lunchpauze zat hij graag bij de conciërges in hun hok bij de ingang, hij liet zich nooit zien in de docentenkamer. Hij gaf ook nog maar zelden les, ik zette hem in als roostermaker en later als ict-specialist. Hij wilde dat zo.
In de vakanties vertrok hij altijd naar verlaten orden. Toen hij nog een soort verloofde had gingen ze vaak naar de Orkney eilanden of de Lofoten. Vooral omdat het ver weg was en anderen er zelden of nooit kwamen. In de zomer was het er goed uit te houden zei Jan altijd, veel wind en regen, maximaal twintig graden. Hij hield niet van warmte. Hij liep ’s zomers en ’s winters in slobbertruien van Schotse schapenwol en die kon je daar in het noorden goed gebruiken. Sinds hij al vroeg kaal begon te worden droeg hij ’s winters een gebreid mutsje.
De verloofde zagen we na een tijdje niet meer. Jan vertelde er weinig over maar van vrienden hoorden we dat ze een man had gevonden die haar meenam naar tropische eilanden. Sindsdien reisde Jan alleen. IJsland, Spitsbergen, Groenland, hij was overal geweest. Meestal ging hij met een klein groepje op expeditie, hij hield niet van luxe en comfort.
Zijn moeder was overleden toen hij nog heel jong was, vertelde hij in de schaarse momenten dat hij op zijn praatstoel zat, vaak bij een borrel. Hij wist weinig over haar. Op een dag kwam hij er achter dat de meisjesnaam van zijn moeder Mayen was. Sindsdien had hij nog maar één verlangen: hij wilde naar het eiland Jan Mayen.
Dat eiland, ergens tussen Groenland en Noorwegen, ver weg in het Arctisch gebied is nauwelijks bereikbaar. Er is ook helemaal niets. Ja een hoge vulkaan, vossen en ijsberen.
’s Zomers verblijven er meteorologen op een basiskamp, ze maken gebruik van een kleine airstrip en vliegen vanuit Narvik, in het noorden van Noorwegen. of vanuit IJsland.
Een onderneming in Reykjavik organiseert kleine expedities, zware tochten met als doel het beklimmen van de 2700 meter hoge Berenberg.
Via de mail had hij contact met de IJslanders, ze waarschuwden hem: het was een zware tocht, het weer kon bar slecht zijn. Er was geen hotel op het eiland, ze sliepen in kleine tenten, ze moesten al het voedsel zelf meeslepen. Hij was welkom op IJsland om de details van de tocht nader te bespreken.
In de Paasvakantie nam hij het vliegtuig naar Keflavik International Airport. Hij was al twee keer eerder op IJsland geweest en wist waar hij moest zijn. In het rommelige kantoortje sprak hij met de expeditieleider. De afspraak was met moeite tot stand gekomen. Jan had het gevoel dat hij niet erg welkom was. Volgens de website werd er die zomer vanuit Reykjavik een tocht georganiseerd naar Jan Mayen, niet goedkoop, maar dat was voor hem geen bezwaar. De expeditieleider was een nog jonge Noorse militair, pas terug uit Afghanistan. Een wilde baard, gebruinde kop. De eerste vraag die hij stelde was: ‘Hoe oud ben je?’ Jan was vorige maand vijfenvijftig geworden. De Noor keek somber. ‘Voor deze toch moet je uiterst fit zijn. De lucht op de Berenberg is ijl. Je moet berensterk zijn om de Berenberg te kunnen beklimmen. Alleen jonge getrainde mensen zijn daar geschikt voor. Ik wil je niet meehebben. Sorry.’
Die avond werd hij erg dronken in de bar van zijn hotel aan de rand van het centrum. Hij had nog één dag en hij probeerde verschillende andere adressen. Nee ze gingen niet meer naar Jan Mayen, te slecht weer, te zwaar voor een vakantiereis. Misschien gingen de jongens van de metereologische dienst er naartoe als het weer goed was, die beschikten over een klein vliegtuig. Ze hadden tegen betaling passagiers meegenomen , een fotograaf was mee geweest en een bioloog die onderzoek deed naar zeevogels. Na heel veel heen en weer bellen lukte het hem om iemand te spreken te krijgen. Voor het eerst ontmoette hij IJslanders die helemaal niet zo goed Engels spraken. De conversatie verliep moeizaam. Ze bleven aardig tegen hem. ‘Ja dat klopte. In uitzonderingsgevallen namen ze weleens iemand mee. Maar dat ging altijd via de legerleiding, via de universiteit of officiële instanties. Nee, ze konden echt niet zomaar iemand meenemen. Sorry dat gaat niets worden.
Op internet bekeek Jan nogmaals de foto’s van Jan Mayen. Vaak genomen bij mooi weer, die enorme vulkaan die in de 17e eeuw al Nederlandse walvisjagers naar het hoge noorden had gelokt. Ook de naamgever van het eiland was een Nederlandse zeevaarder geweest. Maar hem lukte het maar niet om er te komen. Nog niet.
‘Kom toch bij ons langs, we hebben de hele zomer een huisje gehuurd op Kreta’, zei een collega. Hij moest er niet aan denken. Veel te warm.
Nou ja, er moet wat te dromen over blijven, hoor. Mooi verhaal!
LikeLike
…en ik vind mijn broer (jeweetwel) al een rare snuiter als hij op Madeira gaat wandelen…. (mooi verhaal!)
LikeLike