‘Is dat jullie volkslied?’ vroeg de Amerikaanse vriendin toen we alweer jaren geleden het Prinsengrachtfestival bezochten. Nog steeds wordt dat afgesloten met het door Wim Sonneveld beroemd gemaakte lied Aan de Amsterdamse grachten gezongen door de stersolist van de avond. Ik heb het gehoord met een Engels een Bulgaars en een Italiaans accent maar de solisten sloegen zich er man/vrouw-moedig doorheen.
Je kunt lekker meedeinen op de melodie. En de tekst? Ach een paar woorden kennen de meeste mensen wel maar verder? ‘een bootje van weleer’, ‘alleen de bomen dromen, hoog boven ’t verkeer’. Ook iets als ‘heel mijn hart verpand’, vreselijk ouderwets. De beste mensen weten helemaal niet meer wat verpanden betekent. Maar dat geeft niet.
De maker van dit onsterfelijke lied is Pieter Goemans die inmiddels een eigen brug heeft gekregen in Amsterdam, een belangrijke brug in de Prinsengracht over de Leidsegracht. Een hele eer. Toch is Pieter Goemans geen groot nationaal dichter of meester gebleken in het schrijven van onvergetelijke songs. Zijn vele bijdragen aan het Eurovisiesongfestival zijn terecht vergeten, zijn grootste hit was Ploemploemjenka van – wie kent haar nog – Trea Dobbs.
Ik gun Goemans natuurlijk zijn brug, – heeft dringend een likje verf nodig – maar vraag me af waarom we geen brug, gracht, staat of steeg hebben genoemd naar die andere Amsterdamse tekstdichters van heel veel prachtige liedjes, zoals Guus Vleugel en vooral Ernst van Altena. Die laatste is vooral bekend als meester-vertaler uit het Frans, liederen van Jacques Brel (Laat me niet alleen, Mijn vlakke land, Marieke) maar ook Georges Brassens en Boris Vian.
De teksten van Goemans klinken altijd wat houterig, wat gezocht, die van Van Altena zijn soepel buigzaam, spitsvondig. Nog steeds niet ouderwets.
Uit Ne me quitte pas van Brel:
Want uit een vulkaan
Die was uitgeblust
Breekt zich na wat rust
Toch het vuur weer baan
En op oude grond
Zie je vaak het graan
Heel wat hoger staan
Dan op verse grond
Het wit mint het zwart
Daglicht mint de nacht
Zwakheid mint de kracht
Mijn hart mint jouw hart
Laat me niet alleen
Laat me niet alleen
Uit Les funérailles d’antan Georges Brassens:
Als er in vroegere tijd een begrafenis was
Wist je ook zeker dat daar spijs en lafenis was
Dan kwam de huilebalk rondhuilen: “D’ris er een dood”
En in het sterfhuis staat wijn klaar en worst, kaas en brood
Waar vind je nu in een sterfhuis nog brood op de plank?
In onze tijd is men gierig met tranen en drank
Dat is de reden waarom je vandaag aan de dag
Bijna geen kans meer krijgt… tot vrolijk rouwbeklag,
Bijna geen kans meer krijgt… tot vrolijk rouwbeklag.
Ach, waar is de rouwpracht van weleer?
De fijne lijkkoetsjes, lijkkoetsjes, lijkkoetsjes
Lijkkoetsjes uit vroeger jaren
Hotsen zo gezellig op en neer
…
Ach, met een zweem van spijt
Zing ik mijn klaag’lijk lied
Waar is de pom-pom-pompeuze dood van weleer?