Ik leerde het woord bodega pas kennen toen ik als dertienjarige regelmatig in Rotterdam kwam. Op de Nieuwe Binnenweg was een bar-bodega. Er waren daar wel meer wat morsige kroegjes waar ik als bleue middelbare scholier natuurlijk nooit kwam.
Die aanduiding kwam ik later in veel steden tegen: bodega. Ik had de neiging om het uit te spreken als bòdega, rijmend op Wolvega. Dat leek me wel zo logisch, maar zo leerde ik het moest bodédega zijn. In Zuid-Europa was een bodega vooral een wijnlokaal, geen koffiehuis, geen barretje met nep-champagne of een louche nachtclub met roodfluwelen gordijnen. En volgens verschillende woordenboeken is dat ook de betekenis: een wijnkelder annex wijnproeverij.
Ik kwam de naam weer tegen op een veel becommentarieerde foto op facebook, een foto van de Amsterdamse Dam in 1933. Een mooie foto waarop veel te zien is. Duidelijk weer de grote stad, met lichtreclames en daar boven op het dak staat het ook: Bodega. Of die vooroorlogse Amsterdammers enig idee hadden wat dat woord betekende vertelt het beeld niet. Maar het versterkte de illusie: Kijk, wij zijn een grote moderne stad, hier kan je gezellig uitgaan. Als je zou willen zelfs in een bodega.