Tegenover ons
Er stonden maar vier huizen in het laantje. Grote huizen met ruime tuinen. Aan de ene kant een stukje bos, aan de andere kant het vliegveld dat er verlaten bij lag. Het vliegtuig van prins Bernhard stond er, zei men, en een paar militaire toestellen. De Amerikanen met hun lawaaiige straaljagers zouden pas later komen. Verderop lag de oude startbaan die in de oorlog zwaar beschadigd was, drie grote kraters zaten er in het wegdek; je kon er langsfietsen en zo de korte weg naar het dorp nemen.
Recht tegenover ons witte huis had ook een villa gestaan. Maar ergens in de eerste dagen van de oorlog bij het bombardement op het vliegveld was het huis getroffen en in brand gevlogen. Nu was er niets meer van over. Alles wat bruikbaar was was meegenomen, de resten opgeruimd en schoongeveegd. Er waren alleen nog wat fundamenten over waaraan je kon zien hoe de plattegrond van het huis er ooit had uitgezien.
Wij mochten er niet komen maar het was een ideale plek om je te verstoppen. Aan de achterkant stond nog een schuurtje overeind, een stenen onderkant, verder van hout dat hier en daar uit elkaar viel. De deur stond op een kier en natuurlijk wilde ik binnen kijken. ‘Niet doen’, zei Hilde, ‘dat mag vast niet’. Nee we mochten niets van haar moeder, mijn tante Bé. Je kleren konden vies worden, je knieën konden kapot gaan, de littekens zijn nog altijd te zien.
Ik was beslist geen durfal, maar ik was wel nieuwsgierig. Dus ging ik kijken in dat schuurtje achter het gebombardeerde huis. Het rook er muf, het was donker. Ik duwde de deur verder open om beter te kunnen rondkijken. Het duurde even voor mijn ogen aan de duisternis gewend raakten. Er stond wat tuingereedschap langs de wand, er was een een werkbank. Tegen de muur een fiets zonder banden en kisten met lege flessen. Onder de werkbank zag ik iets dat ik niet direct kon thuisbrengen. Ik pakte het op, het was een aktetas onder het stof die ik mee naar buiten nam. Hilde was nergens meer te zien, zeker al naar huis gegaan. Ik klopte het stof van de tas, het bruine leer was gebarsten, er zat een koperen sluiting op die makkelijk open ging. In de tas zaten allemaal papieren, officiële papieren zo te zien, doorslagen met stempels er op, in zwart en rood, met bovenaan een klein hakenkruis.
Ik kon nog maar nauwelijks lezen, en wist niet wat ik in mijn handen had. Gauw stopte ik alles weer terug en duwde de tas weer terug het schuurtje in.
‘Hebben jullie fijn gespeeld’, vroeg tante Bé. We knikten en dronken thee en knabbelden op een koekje, een café noir meen ik.
Hahaha leuk verhaaltje over het huis Annie (tante Bé) en Hilde (Arja). Het moet in de buurt zijn geweest van he thuis van mijn Oom Kees in Den Dolder.
Ik was zo onder de indruk van de lege startbaan en het donderend geraas van de straaljagers. Het moet midden – eind jaren 50 geweest zijn.
LikeLike