Restjes

Bij het opruimen van mijn computerbestanden vond ik nog wat losse stukjes van zo’n tien jaar geleden.

Restjesdag

Vandaag 24 november is typisch zo’n restjesdag, op de naamkalender staan wel zeven heiligen die deze dag claimen, maar er steekt er niet een hoog bovenuit. Kiest u maar, alles kan vandaag.
Mijn oog viel op de heilige Hitto van St Gallen omdat ik een boek aan het lezen dat zich in Zwitserland afspeelt. En omdat ik die naam Hitto nog nooit had gehoord. Wie was dan deze Hitto?

Wiborada wordt in haar kluis aangevallen door de ‘wilde Hongaren’ die door het dak naar binnen zijn gekomen. Broer Hitto kijkt links gelaten toe.

Veel is er niet over hem bekend, hij was de broer van martelaar en kluizenaar Wiborada die in de tiende eeuw ernstig gewond raakte door een overval door de wilde Hongaren (pas op voor de wilde Hongaren riep mijn grootmoeder vroeger ook al, ze bedoelde de wilde Hunnen begreep ik later). Op 1 mei 926 overleed Wiborada aan haar verwondingen. Haar broer de brave Hitto plantte op haar graf een venkel die de hele winter groen bleef en ook in de sneeuw nog in bloei stond. De Heilige Hitto van de eeuwig groene venkel. Vandaag is het restjesdag. We eten ter ere van Hitto witvis met groene venkel en wat er verder nog te vinden is in de koelkast.

Mon Repos

Het regende nu zowel buiten als binnen. Buiten werden de bladeren van de in de tuin donker van kleur. Binnen sijpelde het water via de naden van het verwaarloosde dak nar de zolder en vond zijn weg nar de kamers van de tweede verdieping waar Barthold G. van Wessum al in geen weken was geweest. Het rook muf in het hele huis en ook in zijn werkkamer waren nu vochtplekken in het plafond te zien. De verrotting rukte op. Pannen lagen schots en scheef op het dak, kozijn vielen uit elkaar. Een van de schoorstenen stond scheef en de daklijsten waren wit uitgeslagen. De buren spraken er schande van, maar een groot deel van het jaar was het huis onzichtbaar vanaf de laan zodat ze het ook weer snel vergaten

Het huis was solide, in de jaren dertig gebouwd door zijn grootvader. Degelijke vooroorlogse kwaliteit. Ruim opgezet en voorzien van rare puisten. De architect had zich uitgeleefd in erkers, seres en een wonderlijke toren op de zuidwesthoek. Dit deel van de Utrechtse Heuvelrug was bezaaid met wonderlijke bouwsels: imitatie kastelen, Zwitserse chalets, veel Engelse cottages, maar ook Rietveldachtige bungalows. Barthold vroeg zich vaak af waar al dat geld verdiend was om die huizen van te kopen. De enorme lappen grond moesten toch eens betaald zijn. Zijn grootvader was in 1936 schatrijk teruggekomen uit Sumatra. Begonnen als eenvoudige adminstrateur was hij in enkele jaren opgeklommen tot tabaksplanter. Hij wilde niet terug naar de Hollandse polder waar hij was opgegroeid. Hij koos voor deze streek, waar veel collega’s uit de tropen waren nergesteken.


Onzekerheid

‘Doe eens gek’, zei ze, dan maak ik een foto van je. We zaten op het balkon van de flat van Otto in Spijkenisse. We verveelden ons, er was niets te doen en we hadden geen geld om helemaal naar Rotterdam te gaan. Vriendin Anke logeerde twee dagen bij mij, de volgende dag zouden we de bus nemen naar Oud-Beijerland waar klasgenoot Berdien een baan had gekregen aan een zeer christelijke lagere school.
We speelden opnieuw een potje patience, gingen uiteindelijk boodschappen doen in het kale winkelcentrum aan de overkant. We zouden die avond opnieuw spaghetti maken iets anders konden we niet bedenken.
We hadden geen televisie, wel een transistorradio en we zochten alle zenders af tot we iet hadden gevonden wat we allebei mooi vonden, Engelse popsongs.

De stoelen op het balkon zaten ongemakkelijk, ergens boven ons horden we gescharrel een buurman die zijn balkon aan het vegen was. Toch raakten we in een diep gesprek over de liefde. Anke was verliefd geworden en meende de ware liefde gevonden te hebben. Hoe ze dat zo zeker wist? Tja een gevoel was het. Ik kon me daar wel in verplaatsen en dacht met weemoed aan mijn eerste grote liefde. Maar ja, na een half jaar was dat echt over. Ik vond het ingewikkeld: liefde, seks, verlangen, berusting, het liep allemaal in elkaar over.

Twintig was ik, op zoek naar wie ik was. Hoogst onzeker over wat ik kon en niet kon. Nog niet echt begonnen aan het grote leven.
Toen zette ik maar de zonnebril van Anke op, om een beetje gek te doen.

Ongelijke behandeling

Ze hebben het heel precies gemeten, twee weken geleden reed ik 6 kilometer te hard. Ik had maximaal 50 mogen rijden op de Zuiderzee weg in Amsterdam-Zeeburg, maar reed 56 km/uur (na correctie).
Ik bracht niemand in gevaar, het is een vierbaansweg op weg naar de Piet Heintunnel waarin je 70 mag rijden. Het was niet druk, geen fietsers of voetgangers in de buurt, ik paste me braaf aan aan de overige weggebruikers die dus ook allemaal net iets te hard reden. Maar inderdaad er staan borden die aangeven dat je daar maar 50 km/uur mag rijden.

Vanmiddag reed ik op de fiets naar het Oosterdokseiland. Een scooter reed me hard voorbij, sneed daarbij mijn voorganger, slalomde om de voetgangers op het zebrapad en negerde het rode licht. Geen camera die hem betrapte, geen politieagent die hem tegenhield.

Terug in mijn eigen buurtje zag ik een busje de eenrichtingstraat uitrijden, richting Haarlemmerstraat, tegen de rijrichting in. Twee agenten op de fiets hielden hem aan. Waarom deed hij dat, had hij het bord niet gezien? ‘Ja maar ik kwam net uit de garage hier twee huizen verder en dit is de snelste weg naar de Haarlemmerstraat’, zei de jonge bestuurder via het open raampje. De agenten keken elkaar aan, knikten en gaven de man met hun hand een teken dat hij mocht doorrijden. Ze knepen een oogje toe. Hij bracht met zijn actie niemand in gevaar. Goed gehandeld van die agenten.

De camera die mij pakte kneep geen oogje toe. Geen sprake van. De boete bedraagt 49 euro. Typisch een geval van ongelijke behandeling.

Alleen verder

Je bent opgegroeid met een broertje dat altijd bij je was. Waarmee je kon stoeien, ravotten, rennen, spelen. Je deelde je eten, de kattenbak. Jullie sliepen samen op de Japanse stoel in de keuken bij de haard. Jullie liepen samen achter dat propje papier aan dat net een muis leek. Jij was altijd sneller maar gaf die ander ook een kans om eens achter dat propje aan te rennen of het onder de bank vandaan te vissen.
En toen opeens was die ander weg. Ziek, alleen op een kussen. Je kwam wel even kijken, gaf hem een likje, maar hij wilde niet meer spelen. Hij lag vreemd te kijken met veel te grote pupillen. Hij lag te hijgen als een paard, het ging net goed met hem.

En vorige week lag hij opeens op een dekentje. Onbeweeglijk stil. Dood. Je hebt aan hem geroken en naar hem gekeken, maar je snapte het nog niet zo goed.
Nu moet je alleen verder. Je vraagt nog meer om aandacht, zit vaker op schoot, en je doet heel vaak alsof er niets aan de hand is. Je zit uren naar buiten te kijken, scharrelt wat rond op de binnenplaats tussen de verregende hosta’s. Rent weer achter speelgoedmuizen aan, speelt met een vogelveer die ik van straat heb meegenomen.

Denk je nog wel een aan broertje Dries? Vanochtend liep je de logeerkamer binnen, en neusde je onder de bank, onder de kast, in alle hoeken. Was je toen even op zoek?
Nu lig je heerlijk op de vensterbank boven de verwarming. Je hebt alle ruimte, geen broertje dat ook een plek op eist. Je moet alleen verder jongen. Maar dat red je wel.

P.S. Ook Droes redde het niet. Twee maanden later ging ook hij dood aan een vreselijk kattenvirus. Ik had twee prachtige katers gekozen uit het verkeerde nest.

Coulisselandschap

Voor m’n neus de geraniums in de plantenbak, met de laatste nog boeiende lobelia’s en een paarsrode fuchsia. Langs de rand van de straat de amsterdammertjes, ze staan een beetje scheef. Ook hier en daar een vergeten vuilniszak in de regen.
Aan de overkant van de weg de straatlantaarn, majesteitelijk met zijn kroon. Links en rechts de fietsrekken met schots en scheef geparkeerde fietsen, bonte kistjes voorop, grote fietstassen links en rechts.
Een paadje vol slordige plantenbakken naar de woonark van Aat en Merel. Die zijn aan het schilderen, het licht brandt. De bakfiets voor de kinderen staat schuin langs geparkeerde auto’s verderop. De iepen hebben hun blad verloren.
Tussen alles door zie ik het water van de gracht. Donkerbruin vandaag, met hier en daar een meeuw. Een rondvaartboot vaart zachtjes langs, veel lichtjes en blije mensen die door de beslagen ramen nauwelijks naar buiten kunnen kijken – maar wij zien hen wel.
Daarachter weer woonarken, de rode van Lianne en een grote witte die ook pas is opgeknapt. Dan weer veel geparkeerde auto’s parallel aan de gracht. Een blauw busje staat al weken op dezelfde plek tegen een lantaarnpaal aan. Ook daar hoge iepen, met nog een enkel blaadje aan de ijle takken.
De pakhuizen bergen geen graan of stokvis meer, er zijn geen mannen meer aan het werk langs de wal. Nu zijn er appartementen en door de verlichte ramen zie ik designlampen en abstracte kunst aan de muur. De oude kerk is ook al onherkenbaar verbouwd, er werken heel veel jonge mensen die ’s morgens vroeg met een beker koffie in de hand aan komen lopen vanaf de Brouwersgracht. Bij de oude wijnhandel is het donker, de dure appartementen in het voorhuis zijn nog niet verkocht, ze wachten op miljonairs uit Londen, Moskou of Beijing.

P.S. de foto maakte ik onlangs in het voorjaar. Geen lobelia of fuchsia te zien.

 

Tussendag

Gisteren was het volgens weerman Gerrit Hiemstra een ‘tussendag’, een overgang tussen het zachte voorjaarsweer van de afgelopen dagen en een weekje barre kou dat er aan zit te komen. Ja maart roet maar weer eens zijn staart.
Op de tussendag gebeurt er niets vermeldingswaardigs. Een dag om snel weer te vergeten. Zo’n gewone dag die nooit de geschiedenisboekjes zal halen omdat er geen kabinetscrisis was, geen beroemde landgenoot het leven liet, omdat er geen dijken doorbraken of kerncentrales droogkookten.
Ik deed op deze tussendag gewoon mijn boodschappen, las de krant, ruimde wat op, vouwde de was, belde met vriendin A. die eigenlijk niets te melden had maar het wel gezellig vond om even bij te kletsen en las verder in de dikke roman van Jo Nesbø die nog niet erg op stoom komt.

Geef ons veel tussendagen bedacht ik toen ik de witlof in de pan deed en moest denken aan de tafelgebeden die mijn strenge oom uitsprak voor het middagmaal. Hij vroeg de lieveheer om gezondheid en voorspoed voor zijn dierbaren. Ik wens u en mijzelf heel veel tussendagen).

Paleis

Zeven treden naar boven; grachtengroen is de enorme deur. Het koperen bellenbord telt wel zeven, acht namen. Licht zoemen, langzaam laat het marmer zich zien. Een rode loper tot zover het oog rijkt. ‘Is dit een paleis, mamma’ vraagt Emma zacht. ‘Nee, niet echt’, zegt haar moeder Elsbeth, ‘maar het lijkt er wel een beetje op.’

Waar eens het kantoor was, een loket met heren in colberts en bretels, magazijnmeesters, is nu de nieuwe keuken. Met een lange tafel voor het raam.

‘Kan ik hier rolschaatsen, mamma’ vraagt Emma. ‘Dat zou kunnen maar misschien vinden de ooms dat niet zo’n goed idee.’ Zus Elsbeth drinkt thee in de Japanse stoel. Peter komt vanuit zijn werkplek via de zwierige spiltrap naar beneden en begroet het bezoek. Hij heeft net de laatste rekening van de verbouwing betaald en kijkt tevreden rond. 

Via de vensters van het statige pand aan de overkant wordt het zonlicht weerkaatst en stroomt de kamer binnen, helemaal tot aan de nieuwe plinten. Het hout van de vloer glanst zacht en spint van tevredenheid.

De gouden gordijnen van de achterkamer gaan open. Je kijkt via het achterhuis tot in de tuin achter het huis. Hier stond ooit de vergadertafel van de directie. De lambrisering was donkerbruin, de gordijnen grijsgroen velours. Nu staan er Gispen damesfauteuils en een knalrode designbank van Jantien Ranzijn uit Alkmaar. 

Emma holt van voor naar achter, ‘Het is vijfentwintig meter’, zegt ze. Klopt, nou ja bijna. Ze heeft haar schoenen uit gedaan en loopt op haar sokken. Nee, ze schaatst over de gladde vloer.

Ik haal de koekjes uit de nieuwe oven die ik nog steeds niet goed kan bedienen met zoveel knopjes, zo veel mogelijkheden. Maar de koekjes zijn bruin, knapperig en warm. ‘Kletskopjes’, zeg ik. ‘Je bent zelf een kletskop’, zegt Emma. We zitten aan de Rotterdamse roestbruine keukentafel voor het raam op de Italiaanse stoelen. We hebben het goed.

Over Wllm Kalb

schrijver, lezer, docent - focus: taal, geschiedenis, fotografie, Duits(land), muziek en films uit de jaren '20 - '50
Dit bericht werd geplaatst in Feiten en meningen. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie