Naast alle aandacht die er was voor koning Charles III was er gisteren tijdens de kroning in de Westminster Abbey ook heel veel aandacht voor koningin Camilla, die na een reeks moeilijke jaren eindelijk erkenning kreeg als koningin en volwaardige echtgenote van haar man de koning.
Dat deed me denken aan een andere Engelse koningin die die waardering en titel nooit kreeg: Caroline van Brunswijk. De geschiedenis speelt zich af aan het begin van de 19e eeuw. De prins van Wales van die tijd was in het geheim getrouwd met zijn geliefde Maria Fitzherbert, tegen de wil van zijn vader, koning George III. Maria was katholiek en niet van gelijke stand. Onder druk van zijn omgeving liet de prins het huwelijk ontbinden maar hij zou zijn geliefde zijn leven lang blijven ontmoeten. Ook toen hij na veel aandringen van ministers en familie in het huwelijk trad met de jonge Brunswijkse prinses Caroline.
Dat huwelijk was vanaf de eerste dag een mislukking. De twee pasten helemaal niet bij elkaar, ze sliepen volgens George slechts drie keer samen, Hij kon haar niet in zijn nabijheid verdragen en ze gingen daarna elk hun eigen weg. Caroline verbleef lang in Italië en George nam als regent de taken van zijn vader waar die niet meer tot regeren in staat was.
Na de dood van George III in 1820 wordt de echtgenoot van Caroline als George IV koning van Engeland. De Prinses van Wales zou nu koningin van Engeland moeten worden. Caroline keert vanuit Frankrijk terug naar Londen. Haar komst leidt tot controverses. Er zijn felle voorstanders en felle tegenstanders van deze prinses die zichzelf al tooit met de titel ‘Queen of England’.
Caroline krijgt voor de kroning die op 19 juli in1821 in de Westminster Abbey zal plaatsvinden geen uitnodiging. Ze besluit, tegen alle adviezen in, toch naar de kerk te gaan, maar de lijfwachten van de koning beletten haar om naar binnen te gaan. Ze zouden zelfs hun bajonetten naar haar hebben uitgestoken. De plechtigheden vinden binnen verder plaats zonder haar aanwezigheid.
Teleurgesteld en ziek keert Caroline terug naar haar Londense woning. Ze maakt haar testament op en regelt haar zakelijke belangen. Op 7 augustus, drie weken na haar tocht naar de Westminster Abbey, overlijdt ze. Ze bepaalt dat op haar grafsteen in Brunswijk de volgende tekst moet komen te staan: ‘Hier ligt Caroline, de gekwetste koningin van Engeland’.
Meer over Caroline van Brunswijk is te lezen in “Prinssentranen’
Bij het opruimen van mijn computerbestanden vond ik nog wat losse stukjes van zo’n tien jaar geleden.
Restjesdag
Vandaag 24 november is typisch zo’n restjesdag, op de naamkalender staan wel zeven heiligen die deze dag claimen, maar er steekt er niet een hoog bovenuit. Kiest u maar, alles kan vandaag. Mijn oog viel op de heilige Hitto van St Gallen omdat ik een boek aan het lezen dat zich in Zwitserland afspeelt. En omdat ik die naam Hitto nog nooit had gehoord. Wie was dan deze Hitto?
Wiborada wordt in haar kluis aangevallen door de ‘wilde Hongaren’ die door het dak naar binnen zijn gekomen. Broer Hitto kijkt links gelaten toe.
Veel is er niet over hem bekend, hij was de broer van martelaar en kluizenaar Wiborada die in de tiende eeuw ernstig gewond raakte door een overval door de wilde Hongaren (pas op voor de wilde Hongaren riep mijn grootmoeder vroeger ook al, ze bedoelde de wilde Hunnen begreep ik later). Op 1 mei 926 overleed Wiborada aan haar verwondingen. Haar broer de brave Hitto plantte op haar graf een venkel die de hele winter groen bleef en ook in de sneeuw nog in bloei stond. De Heilige Hitto van de eeuwig groene venkel. Vandaag is het restjesdag. We eten ter ere van Hitto witvis met groene venkel en wat er verder nog te vinden is in de koelkast.
Mon Repos
Het regende nu zowel buiten als binnen. Buiten werden de bladeren van de in de tuin donker van kleur. Binnen sijpelde het water via de naden van het verwaarloosde dak nar de zolder en vond zijn weg nar de kamers van de tweede verdieping waar Barthold G. van Wessum al in geen weken was geweest. Het rook muf in het hele huis en ook in zijn werkkamer waren nu vochtplekken in het plafond te zien. De verrotting rukte op. Pannen lagen schots en scheef op het dak, kozijn vielen uit elkaar. Een van de schoorstenen stond scheef en de daklijsten waren wit uitgeslagen. De buren spraken er schande van, maar een groot deel van het jaar was het huis onzichtbaar vanaf de laan zodat ze het ook weer snel vergaten
Het huis was solide, in de jaren dertig gebouwd door zijn grootvader. Degelijke vooroorlogse kwaliteit. Ruim opgezet en voorzien van rare puisten. De architect had zich uitgeleefd in erkers, seres en een wonderlijke toren op de zuidwesthoek. Dit deel van de Utrechtse Heuvelrug was bezaaid met wonderlijke bouwsels: imitatie kastelen, Zwitserse chalets, veel Engelse cottages, maar ook Rietveldachtige bungalows. Barthold vroeg zich vaak af waar al dat geld verdiend was om die huizen van te kopen. De enorme lappen grond moesten toch eens betaald zijn. Zijn grootvader was in 1936 schatrijk teruggekomen uit Sumatra. Begonnen als eenvoudige adminstrateur was hij in enkele jaren opgeklommen tot tabaksplanter. Hij wilde niet terug naar de Hollandse polder waar hij was opgegroeid. Hij koos voor deze streek, waar veel collega’s uit de tropen waren nergesteken.
Onzekerheid
‘Doe eens gek’, zei ze, dan maak ik een foto van je. We zaten op het balkon van de flat van Otto in Spijkenisse. We verveelden ons, er was niets te doen en we hadden geen geld om helemaal naar Rotterdam te gaan. Vriendin Anke logeerde twee dagen bij mij, de volgende dag zouden we de bus nemen naar Oud-Beijerland waar klasgenoot Berdien een baan had gekregen aan een zeer christelijke lagere school. We speelden opnieuw een potje patience, gingen uiteindelijk boodschappen doen in het kale winkelcentrum aan de overkant. We zouden die avond opnieuw spaghetti maken iets anders konden we niet bedenken. We hadden geen televisie, wel een transistorradio en we zochten alle zenders af tot we iet hadden gevonden wat we allebei mooi vonden, Engelse popsongs.
De stoelen op het balkon zaten ongemakkelijk, ergens boven ons horden we gescharrel een buurman die zijn balkon aan het vegen was. Toch raakten we in een diep gesprek over de liefde. Anke was verliefd geworden en meende de ware liefde gevonden te hebben. Hoe ze dat zo zeker wist? Tja een gevoel was het. Ik kon me daar wel in verplaatsen en dacht met weemoed aan mijn eerste grote liefde. Maar ja, na een half jaar was dat echt over. Ik vond het ingewikkeld: liefde, seks, verlangen, berusting, het liep allemaal in elkaar over.
Twintig was ik, op zoek naar wie ik was. Hoogst onzeker over wat ik kon en niet kon. Nog niet echt begonnen aan het grote leven. Toen zette ik maar de zonnebril van Anke op, om een beetje gek te doen.
Ongelijke behandeling
Ze hebben het heel precies gemeten, twee weken geleden reed ik 6 kilometer te hard. Ik had maximaal 50 mogen rijden op de Zuiderzee weg in Amsterdam-Zeeburg, maar reed 56 km/uur (na correctie). Ik bracht niemand in gevaar, het is een vierbaansweg op weg naar de Piet Heintunnel waarin je 70 mag rijden. Het was niet druk, geen fietsers of voetgangers in de buurt, ik paste me braaf aan aan de overige weggebruikers die dus ook allemaal net iets te hard reden. Maar inderdaad er staan borden die aangeven dat je daar maar 50 km/uur mag rijden.
Vanmiddag reed ik op de fiets naar het Oosterdokseiland. Een scooter reed me hard voorbij, sneed daarbij mijn voorganger, slalomde om de voetgangers op het zebrapad en negerde het rode licht. Geen camera die hem betrapte, geen politieagent die hem tegenhield.
Terug in mijn eigen buurtje zag ik een busje de eenrichtingstraat uitrijden, richting Haarlemmerstraat, tegen de rijrichting in. Twee agenten op de fiets hielden hem aan. Waarom deed hij dat, had hij het bord niet gezien? ‘Ja maar ik kwam net uit de garage hier twee huizen verder en dit is de snelste weg naar de Haarlemmerstraat’, zei de jonge bestuurder via het open raampje. De agenten keken elkaar aan, knikten en gaven de man met hun hand een teken dat hij mocht doorrijden. Ze knepen een oogje toe. Hij bracht met zijn actie niemand in gevaar. Goed gehandeld van die agenten.
De camera die mij pakte kneep geen oogje toe. Geen sprake van. De boete bedraagt 49 euro. Typisch een geval van ongelijke behandeling.
Alleen verder
Je bent opgegroeid met een broertje dat altijd bij je was. Waarmee je kon stoeien, ravotten, rennen, spelen. Je deelde je eten, de kattenbak. Jullie sliepen samen op de Japanse stoel in de keuken bij de haard. Jullie liepen samen achter dat propje papier aan dat net een muis leek. Jij was altijd sneller maar gaf die ander ook een kans om eens achter dat propje aan te rennen of het onder de bank vandaan te vissen. En toen opeens was die ander weg. Ziek, alleen op een kussen. Je kwam wel even kijken, gaf hem een likje, maar hij wilde niet meer spelen. Hij lag vreemd te kijken met veel te grote pupillen. Hij lag te hijgen als een paard, het ging net goed met hem.
En vorige week lag hij opeens op een dekentje. Onbeweeglijk stil. Dood. Je hebt aan hem geroken en naar hem gekeken, maar je snapte het nog niet zo goed. Nu moet je alleen verder. Je vraagt nog meer om aandacht, zit vaker op schoot, en je doet heel vaak alsof er niets aan de hand is. Je zit uren naar buiten te kijken, scharrelt wat rond op de binnenplaats tussen de verregende hosta’s. Rent weer achter speelgoedmuizen aan, speelt met een vogelveer die ik van straat heb meegenomen.
Denk je nog wel een aan broertje Dries? Vanochtend liep je de logeerkamer binnen, en neusde je onder de bank, onder de kast, in alle hoeken. Was je toen even op zoek? Nu lig je heerlijk op de vensterbank boven de verwarming. Je hebt alle ruimte, geen broertje dat ook een plek op eist. Je moet alleen verder jongen. Maar dat red je wel.
P.S. Ook Droes redde het niet. Twee maanden later ging ook hij dood aan een vreselijk kattenvirus. Ik had twee prachtige katers gekozen uit het verkeerde nest.
Coulisselandschap
Voor m’n neus de geraniums in de plantenbak, met de laatste nog boeiende lobelia’s en een paarsrode fuchsia. Langs de rand van de straat de amsterdammertjes, ze staan een beetje scheef. Ook hier en daar een vergeten vuilniszak in de regen. Aan de overkant van de weg de straatlantaarn, majesteitelijk met zijn kroon. Links en rechts de fietsrekken met schots en scheef geparkeerde fietsen, bonte kistjes voorop, grote fietstassen links en rechts. Een paadje vol slordige plantenbakken naar de woonark van Aat en Merel. Die zijn aan het schilderen, het licht brandt. De bakfiets voor de kinderen staat schuin langs geparkeerde auto’s verderop. De iepen hebben hun blad verloren. Tussen alles door zie ik het water van de gracht. Donkerbruin vandaag, met hier en daar een meeuw. Een rondvaartboot vaart zachtjes langs, veel lichtjes en blije mensen die door de beslagen ramen nauwelijks naar buiten kunnen kijken – maar wij zien hen wel. Daarachter weer woonarken, de rode van Lianne en een grote witte die ook pas is opgeknapt. Dan weer veel geparkeerde auto’s parallel aan de gracht. Een blauw busje staat al weken op dezelfde plek tegen een lantaarnpaal aan. Ook daar hoge iepen, met nog een enkel blaadje aan de ijle takken. De pakhuizen bergen geen graan of stokvis meer, er zijn geen mannen meer aan het werk langs de wal. Nu zijn er appartementen en door de verlichte ramen zie ik designlampen en abstracte kunst aan de muur. De oude kerk is ook al onherkenbaar verbouwd, er werken heel veel jonge mensen die ’s morgens vroeg met een beker koffie in de hand aan komen lopen vanaf de Brouwersgracht. Bij de oude wijnhandel is het donker, de dure appartementen in het voorhuis zijn nog niet verkocht, ze wachten op miljonairs uit Londen, Moskou of Beijing.
P.S. de foto maakte ik onlangs in het voorjaar. Geen lobelia of fuchsia te zien.
Tussendag
Gisteren was het volgens weerman Gerrit Hiemstra een ‘tussendag’, een overgang tussen het zachte voorjaarsweer van de afgelopen dagen en een weekje barre kou dat er aan zit te komen. Ja maart roet maar weer eens zijn staart. Op de tussendag gebeurt er niets vermeldingswaardigs. Een dag om snel weer te vergeten. Zo’n gewone dag die nooit de geschiedenisboekjes zal halen omdat er geen kabinetscrisis was, geen beroemde landgenoot het leven liet, omdat er geen dijken doorbraken of kerncentrales droogkookten. Ik deed op deze tussendag gewoon mijn boodschappen, las de krant, ruimde wat op, vouwde de was, belde met vriendin A. die eigenlijk niets te melden had maar het wel gezellig vond om even bij te kletsen en las verder in de dikke roman van Jo Nesbø die nog niet erg op stoom komt.
Geef ons veel tussendagen bedacht ik toen ik de witlof in de pan deed en moest denken aan de tafelgebeden die mijn strenge oom uitsprak voor het middagmaal. Hij vroeg de lieveheer om gezondheid en voorspoed voor zijn dierbaren. Ik wens u en mijzelf heel veel tussendagen).
Paleis
Zeven treden naar boven; grachtengroen is de enorme deur. Het koperen bellenbord telt wel zeven, acht namen. Licht zoemen, langzaam laat het marmer zich zien. Een rode loper tot zover het oog rijkt. ‘Is dit een paleis, mamma’ vraagt Emma zacht. ‘Nee, niet echt’, zegt haar moeder Elsbeth, ‘maar het lijkt er wel een beetje op.’
Waar eens het kantoor was, een loket met heren in colberts en bretels, magazijnmeesters, is nu de nieuwe keuken. Met een lange tafel voor het raam.
‘Kan ik hier rolschaatsen, mamma’ vraagt Emma. ‘Dat zou kunnen maar misschien vinden de ooms dat niet zo’n goed idee.’ Zus Elsbeth drinkt thee in de Japanse stoel. Peter komt vanuit zijn werkplek via de zwierige spiltrap naar beneden en begroet het bezoek. Hij heeft net de laatste rekening van de verbouwing betaald en kijkt tevreden rond.
Via de vensters van het statige pand aan de overkant wordt het zonlicht weerkaatst en stroomt de kamer binnen, helemaal tot aan de nieuwe plinten. Het hout van de vloer glanst zacht en spint van tevredenheid.
De gouden gordijnen van de achterkamer gaan open. Je kijkt via het achterhuis tot in de tuin achter het huis. Hier stond ooit de vergadertafel van de directie. De lambrisering was donkerbruin, de gordijnen grijsgroen velours. Nu staan er Gispen damesfauteuils en een knalrode designbank van Jantien Ranzijn uit Alkmaar.
Emma holt van voor naar achter, ‘Het is vijfentwintig meter’, zegt ze. Klopt, nou ja bijna. Ze heeft haar schoenen uit gedaan en loopt op haar sokken. Nee, ze schaatst over de gladde vloer.
Ik haal de koekjes uit de nieuwe oven die ik nog steeds niet goed kan bedienen met zoveel knopjes, zo veel mogelijkheden. Maar de koekjes zijn bruin, knapperig en warm. ‘Kletskopjes’, zeg ik. ‘Je bent zelf een kletskop’, zegt Emma. We zitten aan de Rotterdamse roestbruine keukentafel voor het raam op de Italiaanse stoelen. We hebben het goed.
‘Je leerproces vordert gestaag’, zei ik tegen de student. Een vragende blik. Wat betekent dat nou weer. ‘
Gestaag’ vind ik een mooi woord. Langzaam, in de goede richting betekent het volgens mij.
Her etymologisch woordenboek verwijst naar oudere vormen van het Nederlands: ‘gestadig’, soms ook ‘gestedig’ met de betekenis ‘voortdurend, aanhoudend’. In de middeleeuwen was het nog ‘stedig’ en ‘stadig.
De opgaande lijn die ik meende te herkennen wordt niet vermeld. Ik blijf een optimist die graag het positieve wil blijven zien.
Door mij ingekort en enigszins bewerkt artikel van Henk van Gelder dat verscheen op de Achterpagina van NRC-Handelsblad van 22 februari 1992 onder de titel: ‘Ademloos van bewondering voor Zarah Leander. Herinneringen van UFA-perschef Dick Schiferli aan het bezoek van een filmdiva’.
‘Het zag zwart van de mensen toen Zarah Leander in het najaar van 1938 in Amsterdam arriveerde – op het Centraal Station natuurlijk want sterren kwamen in die dagen nog per trein. De politie moest voor afzettingen zorgen anders waren de filmdiva en haar ontvangstcomité platgedrukt in het gewoel. Men herkende haar onmiddellijk aan de geloken blik achter haar voile, aan de élégance van haar tred en vooral aan het koperrode haar, hoewel dat bescheiden verscholen was onder de chic van heur hoedje. Zo had men haar al ontelbare keren gezien in de films uit de UFA-studio in Berlijn, dezelfde films die dezer dagen tijdens een retrospectief in het Nederlands Filmmuseum een aanzienlijk een aandachtig publiek trekken.
De twee heren die haar van de trein kwamen halen waren de publiciteitschef en de directeur van het Nederlandse UFA-kantoor. Alfred Wolff. De eerste heet Dick Schiferli. Hij is nu ‘op een haar na tachtig’ maar herinnert zich het bezoek van Zarah Leander nog alsof het gisteren was. Het behoorde tot de hoogtepunten van zijn carrière hoewel hij het na de oorlog tot directeur van een eigen reclamebureau bracht (en te boek staat als uitvinder van het woord frisdrank).
In het filmmuseum beziet men die oude films nu wellicht als curiosa uit het Derde Rijk, beaamt hij, als voortbrengselen van een perfide regime. Maar men gaat er dan gemakshalve aan voorbij dat ze in de jaren dertig ook in Nederland buitengewoon populair waren.
Schiferli kreeg destijds veel persmateriaal uit Duitsland waarmee hij de Nederlandse kranten benaderde maar ‘ik heb zelf ook wel eens interviews met coryfeeën als Heinz Rühmann bij elkaar gefantaseerd’ vertelt hij. De recensenten van de landelijke kranten schreven vaak misprijzend over de Duitse films. ‘Filmisch stelde het in de meeste gevallen inderdaad weinig voor, het was vaak ramsj-werk. Vergeet niet dat de beste Duitse filmers gaandeweg uit Duitsland wegvluchtten.’
De bazen in Berlijn stelden zich in hun contacten met Nederland flexibel op, aldus Schiferli. ‘We knipten wel eens wat hakenkruizen weg als die te overdadig aanwezig waren, daar maakte men in Duitsland geen moeilijkheden over. Slechts een enkele keer werd een film geweigerd, zo werd de in 1933 vervaardigde film ‘Hitlerjunge Quex’ niet in roulatie gebracht, Pas in 1941 ging de film in het Rembrandt theater in Amsterdam in première.
Met de ontvangt van Zarah Leander in 1938 ging alles goed. Bijkans lyrisch werd haar verschijning in de Nederlandse kranten beschreven. ‘Zarah Leander is voornaam en zij is werkelijk een schoonheid’ berichtte een verslaggever van het Algemeen Handelsblad die haar kamer in het Amstel Hotel mocht betreden. ‘Er is niets teer, niets weemoedigs in het volle en gave gelaat, dat zeer kloek gelijnd is en wel een juiste weerspiegeling moet zijn van een evenwichtig karakter. Het onderscheidend oog, geboeid door de klassieke lijnen van dit gezicht, ziet dat de doordringende expressie daarvan versterkt wordt door grote sierlijk gebogen wimpers, ziet dat de oogleden donker zijn aangezet, hetgeen in harmonie is met het roodbruine haar dat van voorhoofd langs slapen in brede krullen om haar hoofd gegolfd ligt’ – en zo ettelijke alinea’s verder.
Schiferli begeleidde de actrice naar de AVRO-studio in Hilversum waar ze werd ontvangen door AVRO-directeur Willen Vogt die in zijn memoires over haar schrijft: ‘een donkere, indrukwekkende vrouw, voor mij omringd door een gevoel van melancholie en noodlot’.
Ze gingen wat drinken in café Hamdorff in Laren, maar Zarah wilde alleen mee als ze achter een palm of een gordijn konden zitten, ze wilde niet door iedereen herkend worden. Daar dronk de diva het ene glas na het andere en op een zeker moment vroeg ze de barpianist of hij ‘Ich steh’ im Regen’ wilde spelen. Ze begon te zingen, iedereen keek naar haar en ze kreeg natuurlijk een donderend applaus. Tijdens de terugreis naar Amsterdam moest Schiferli de auto langs de weg stilzetten om zijn passagier de gelegenheid te geven om even achter een struik te hurken. Die plaspauze van Zarah, dat beeld staat hem ruim vijftig jaar na dato nog ongemeen helder voor ogen.
PS. In een artikel in het Parool over dit bezoek van Zarah staat als fotograaf vermeld Sem Presser. En Hamdorff in Laren wordt vermeld als ‘casino’ waar niet alleen een barpianist de zangeres begeleidde maar een heel showorkest.
Er stonden maar vier huizen in het laantje. Grote huizen met ruime tuinen. Aan de ene kant een stukje bos, aan de andere kant het vliegveld dat er verlaten bij lag. Het vliegtuig van prins Bernhard stond er, zei men, en een paar militaire toestellen. De Amerikanen met hun lawaaiige straaljagers zouden pas later komen. Verderop lag de oude startbaan die in de oorlog zwaar beschadigd was, drie grote kraters zaten er in het wegdek; je kon er langsfietsen en zo de korte weg naar het dorp nemen.
Recht tegenover ons witte huis had ook een villa gestaan. Maar ergens in de eerste dagen van de oorlog bij het bombardement op het vliegveld was het huis getroffen en in brand gevlogen. Nu was er niets meer van over. Alles wat bruikbaar was was meegenomen, de resten opgeruimd en schoongeveegd. Er waren alleen nog wat fundamenten over waaraan je kon zien hoe de plattegrond van het huis er ooit had uitgezien.
Wij mochten er niet komen maar het was een ideale plek om je te verstoppen. Aan de achterkant stond nog een schuurtje overeind, een stenen onderkant, verder van hout dat hier en daar uit elkaar viel. De deur stond op een kier en natuurlijk wilde ik binnen kijken. ‘Niet doen’, zei Hilde, ‘dat mag vast niet’. Nee we mochten niets van haar moeder, mijn tante Bé. Je kleren konden vies worden, je knieën konden kapot gaan, de littekens zijn nog altijd te zien.
Ik was beslist geen durfal, maar ik was wel nieuwsgierig. Dus ging ik kijken in dat schuurtje achter het gebombardeerde huis. Het rook er muf, het was donker. Ik duwde de deur verder open om beter te kunnen rondkijken. Het duurde even voor mijn ogen aan de duisternis gewend raakten. Er stond wat tuingereedschap langs de wand, er was een een werkbank. Tegen de muur een fiets zonder banden en kisten met lege flessen. Onder de werkbank zag ik iets dat ik niet direct kon thuisbrengen. Ik pakte het op, het was een aktetas onder het stof die ik mee naar buiten nam. Hilde was nergens meer te zien, zeker al naar huis gegaan. Ik klopte het stof van de tas, het bruine leer was gebarsten, er zat een koperen sluiting op die makkelijk open ging. In de tas zaten allemaal papieren, officiële papieren zo te zien, doorslagen met stempels er op, in zwart en rood, met bovenaan een klein hakenkruis.
Ik kon nog maar nauwelijks lezen, en wist niet wat ik in mijn handen had. Gauw stopte ik alles weer terug en duwde de tas weer terug het schuurtje in.
‘Hebben jullie fijn gespeeld’, vroeg tante Bé. We knikten en dronken thee en knabbelden op een koekje, een café noir meen ik.
Er zijn dus nog steeds in Duitsland mensen die iedere ochtend wakker worden en verlekkerd kijken naar de kaart uit 1871 die boven hun bed hangt, Duitsland was toen stukken groter. Ze kunnen nog steeds niet accepteren dat het Duitse Rijk werkelijk voorbij is, ze geloven in allerlei complottheorieën die beweren dat de oude grenzen formeel nooit zijn opgegeven. Dat zijn dictaten van de geallieerden geweest die de Bondsrepubliek teruggebracht hebben tot zijn huidige omvang. De Reichsbürger erkennen de huidige republiek niet en streven – eventueel met geweld – naar het herstel van oude tijden met de oude grenzen.
Ze hadden ook al een leider voor hun nieuwe rijk op het oog, de 71-jarige Heinrich VIII von Reuss, een telg uit een oud vorstengeslacht dat eeuwenlang regeerde over een van de piepkleine mini-vorstendommen in Thüringen. Journalisten raakten in de war, in sommige berichten wordt hij Heinrich VIII en soms Heinrich XIII genoemd, maar kenners weten het zeker: het gaat om Heinrich XIII.
Heinrich XIII Prins von Reuss
Het federale Duitse keizerrijk kende na 1871 vier koninkrijken, vijf hertogdommen, zes groothertogdommen en zeven vorstendommen. In Thüringen was de versnippering het ergst, om de paar kilometer was je er weer in een ander land. Er waren daar twee vorstendommen van de familie von Reuss: Reuss oudere linie en Reuss jongere linie, allemaal terug te voeren op familievetes in oude tijden. De familie von Reuss had een merkwaardige gewoonte die tot de dag van vandaag voortduurt: alle jongens krijgen de naam Heinrich met een getal erachter om ze uit elkaar te houden. Bij elke eeuwwisseling begint men opnieuw te tellen.
De keurige heer die deze week in Frankfurt werd gearresteerd en die door zijn rechts-radicale aanhangers werd beschouwd als het toekomstige staatshoofd van het hernieuwde Duitse Rijk, is een telg uit een van de zijlinies van de familie.
Het versnipperde Thüringen
De chef van het Huis Reuss, Heinrich XIV, had al veel eerder afstand genomen van zijn achterneef die hij een ‘verwarde man’ noemde. Heinrich XIII was projectontwikkelaar in Frankfurt am Main en beschikt ook over een jachtslot in Bad Lobenstein in Thüringen maar zit voorlopig vast op verdenking van het beraden van een staatsgreep met geweld.
De man die vorig jaar met zijn SUV inreed op een groep mensen tijdens een kerstmarkt in de Amerikaanse staat Wisconsin verdiende natuurlijk straf. Er kwamen zes mensen om het leven, onder wie een jongen van acht, er waren tientallen gewonden, ook veel kinderen. En dat allemaal omdat hij ruzie had met zijn vriendin.
Wisconsin
Hij werd door de rechter veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, zonder recht op gratie. De rechter deed daar nog een schepje bovenop: een extra straf van 1067 jaar.
Wanneer hij die extra straf moet uitzitten staat er niet bij, waarschijnlijk denkt de rechter aan het hiernamaals.
In de VS is alles groter dan bij ons, ook een levenslange gevangenisstraf.
Elisabeth van Mecklenburg-Schwerin (1869-1955), de oudere zuster van prins Hendrik, de echtgenoot van koningin Wilhelmina, was tegen haar zin gehuwd met Frederik August, groothertog van Oldenburg.
Het huwelijk was ronduit slecht te noemen, Frederik August hield er vriendinnen op na en behandelde zijn echtgenote ronduit schandalig. Maar dat moesten vrouwen in hoge posities in die tijd maar accepteren.
Toen Elisabeth een relatie begon met Jan Schütte, een adviseur van haar man die ook haar kinderen lesgaf, was de wereld te klein. Zij mocht als ontaarde moeder haar kinderen niet meer zien en werd door de familie van haar man geestelijk instabiel verklaard en weggestopt in een inrichting.
Het was haar schoonzus koningin Wilhelmina die probeerde iets aan de situatie te doen, ze verzocht Wilhelm Ii om in te grijpen in Oldenburg. Van een formele scheiding wilde de groothertog van Oldenburg niets weten, wel werden er afspraken gemaakt over een scheiding van tafel en bed. Elisabeth ging bij haar moeder wonen in het jachtslot van de familie van Mecklenburg, ze mocht haar kinderen af en toe weer zien. Elisabeth was een van de ere-gasten tijdens het huwelijk van haar nichtje prinses Juliana en prins Bernhard in 1937.
Dat blijkt uit haar portret dat is opgenomen in het boek ‘Prinsessentranen’ van Willem Kalb, dat deze week verscheen bij bravenewbooks.nl. Het boek bevat vijftien portretten van tragische prinsessen uit de periode 1815-1918 die doorhun ouders op jonge leeftijd werden uitgehuwelijkt.
Het was een programma over de zorg. Een ervaren zorgverlener instrueerde een jonge stagiaire: ‘Let er op, als je hem op de wc zet, moet zijn gevalletje onder de rand. Anders plast hij zijn broek nat en kan je weer alles schoonmaken.’
Meneer hoorde het gelukkig niet, zijn blik stond op oneindig, zijn gedachten waren ver weg.
Zelf noemde hij zijn jongeheer vroeger zijn genotsknots, zijn toverstaf, zijn mannenzwaard. 17 cm – hij had het twee keer nagemeten met de gele centimeter uit zijn moeders naaidoos. 17 cm trots.
Heel soms had hij nog een ochtenderectie maar dat was slechts een slap aftreksel van zijn vroegere totempaal, met een stijfheid die zelfs pijn deed.
Wat er restte was een ‘gevalletje’. Maar hij hoorde het niet. Hij dacht aan treinreis door een lang tunnel. Eindeloos lang.
Deze regel geldt alleen voor dames: bij de begroeting van een hoger geplaats koninklijk persoon maken ze een diepe kniebuiging, oftewel een révérence, in gewoon Nederlands: een kniksje. Heren kunnen nadat ze hun hoed hebben afgenomen volstaan met een gewone buiging, diep of slechts een knikje met het hoofd. Amy Groskamp-ten Have schreef er over in haar beroemde etiquetteboek uit 1939: “H.M. komt niet binnen voor alle gasten aanwezig zijn. Bij binnenkomst van H.M. en wanneer men aangesproken wordt door H.M. maakt men een diepe buiging. Ook bij het vertrek van H.M., dat altijd het eerst plaats heeft wordt de révérence gemaakt. Zoolang H.M. in kamer of zaal is, waar men zich bevindt laat men zich niet voorstellen aan anderen.”
Koningin Juliana schafte de reverence af, ze wilde graag gewoon doen en ook dat haar onderdanen gewoon tegen haar deden. In Nederland worden nog maar weinig kniksjes gemaakt, koningin Maxima deed het in 2006 in Thailand toen ze koningin Bhumibol en koningin Sirikit begroette en in Japan bij de officiële begroeting van de keizer en keizerin.
Vreemd genoeg doen ze het in Denemarken nog wel, kroonprinses Mary maakte, op hoge hakken, voor koningin Maxima een diepe kniebuiging, omdat die nu eenmaal hoger in rang was dan zij. Probeer het maar eens, dat vergt oefening. Voor koningin Margerethe worden nog regelmatig reverences gemaakt en de oude koningin ziet het glimlachend aan.
In Engeland zijn ze er nog steeds dol op. De pas afgetreden eerste minister Liz Truss maakte een bescheiden kniksje voor zowel de oude koningin Elisabeth als voor de nieuwe koning Charles. De nichtjes van koning Charles moeten een reverence maken voor Camilla als ze in het bijzijn is voor haar echtgenoot, maar als ze ergens alleen is hoeft dat weer niet want zij is, in tegenstelling tot Beatrice, hertogin van York, dochter van prins Edward, niet van ‘royal blood’, zij is slechts aangetrouwd. Maar toen Camilla hertogin van Cornwall was – ze vermeed de titel Prinses van Wales, dat was immers de titel van prinses Diana – moest zij door de knieën als ze haar schoonmoeder, koningin Elisabeth, formeel begroette.
Kniebuigingen schijnen goed te zijn om fit te blijven maar doe dat vooral in de sportschool onder verantwoorde begeleiding of ‘s morgens in de slaapkamer. Dat kniksje moeten we maar snel laten verdwijnen, bijvoorbeeld achter de rododendrons van paleis Soestdijk. (Wim Sonneveld als de Stalmeester, tekst Michel van der Plas: ‘En d’r wordt wat aangedragen. Kijk, en dan gaat het erom dat je Hare Majesteit discreet ontlast, niet waar? Van zo’n reuzenkoek uit de een of andere achterhoek van dit land. Dat is dan aanpakken en even tussen je tanden sissen: “Kniksje maken, achteruit de trap af en wegwezen”